In 2022 vierde Antwerp Pride haar vijftiende verjaardag. Voor deze speciale editie wierpen ze een blik op de toekomst en gingen ze op zoek naar Queertopiahoe ziet de ideale LGBTQIA+ wereld eruit binnen vijftien jaar? 

Bij UAntwerpen dachten we daar mee over na. In lijn met het thema van Antwerp Pride 2022, schoven we vijf wetenschappelijke onderzoekslijnen naar voor waarin 'queerness' centraal staat. 

Hoe kan je gay zijn in de Franse literatuur? - Maxim Delodder

Maxim Delodder (Taal- en Letterkunde) onderzoekt ‘hoe je gay kan zijn’ in de hedendaagse Franse literatuur. “Proust is een doemdenker. Hij denkt dat homomannen vallen op ‘echte mannen’, die dan weer op vrouwen vallen.” 

Zijn masterscriptie ging over mannelijkheid in de Franse literatuur, maar nadien besefte Maxim Delodder dat hij het eigenlijk over homoseksualiteit wilde hebben. Voor zijn doctoraat neemt hij hedendaagse Franse auteurs onder de loep. Hun hoofdpersonages zijn homoseksueel en schrijven vanuit de ik-persoon, maar hoe hun gelaagde identiteit gerepresenteerd wordt en hoe zij hun seksualiteit beleven, is telkens anders.

Ik-persoon

Delodder kiest heel bewust voor boeken die in de eerste persoon enkelvoud zijn geschreven, omdat dit “een heel directe manier is voor de auteur om vanuit zijn eigen identiteit te schrijven.” Delodder stelt zich als onderzoeker de vraag hoe de homoseksualiteit tot uiting komt, maar ook “wat de auteur niet zegt en wat er verborgen blijft.”

Binnen zijn onderzoek ziet hij een duidelijke tweedeling. “In de jaren 90 is aids nog erg aanwezig in de literatuur, omdat het op dat moment nog een veel actievere epidemie is. Vanaf het jaar 2010 tot nu wordt homoseksualiteit meer omschreven als een manier waarin ik mezelf herken. Ik lees die boeken uit de jaren 90 natuurlijk ook met de ogen van iemand uit het PrEP-tijdperk (Pre Expositie Profylaxe of hiv-remmende pillen, red.), ik weet hoe de wereld sindsdien is geëvolueerd.”

Boeken over aids lees ik met de ogen van iemand uit het PrEP-tijdperk.

De zeeman

Centrale figuur en rode draad in zijn onderzoek is ‘de zeeman’ – een stoere, krachtige, positieve, vrijgevochten figuur – denk maar aan de parfumflesjes van Jean Paul Gaultier of het nummer ‘In the Navy’ van Village People. “De zeeman is een stereotiepe homoman die al vanaf het begin van de twintigste eeuw in de literatuur voorkomt”, aldus Delodder. Naast de figuur van de zeeman onderzocht hij ook teksten uit de moslim- en joodse gemeenschap om te kijken hoe homoseksualiteit daar werd omschreven. “Tot nog toe is mijn werk redelijk braaf, in mijn laatste jaar wil ik ook kijken hoe seks wordt beschreven, want bijvoorbeeld ook apps als Grindr hebben hun weerslag in de literatuur.”

Als er één boek is dat hij zou aanraden, dan ‘Querelle de Brest’ van Jean Genet uit 1947. “Telkens ik het lees, verander ik van idee waarover het boek gaat. Querelle krijgt eigenlijk nooit een eindig etiket en net dat vind ik zo mooi. De taal die Genet hanteert bestaat uit heel beschaafd Frans in combinatie met Frans van de straat in de jaren 40. Dat werkt heel goed. Ook Antwerpen komt voor in het boek. Querelle steelt overal goud en juwelen en zou een verstopplaats hebben in de toren van de kathedraal.”

Fierheid

Op de vraag of het goed is dat queer literatuur als dusdanig in de markt wordt gezet, geeft Delodder geen eenduidig antwoord. “Als lezer vind ik het fijn dat boeken over homoseksualiteit tussen andere boeken liggen, als onderzoeker denk ik ‘plak er een regenboogvlag op en zet de uniciteit van het boek net in de kijker’. Ja, ik houd wel van de Pride en het idee dat je toont waar je voor staat. Marcel Proust bijvoorbeeld, schept in zijn werk het idee dat homomannen gedoemd zijn omdat ze vallen op ‘echte mannen’ die dan weer op vrouwen vallen. Maar als ik naar mezelf en mijn omgeving kijk, klopt dat niet. Iemand die openlijk is wie hij is, heeft een soort fierheid over zich. Net dat is heel aantrekkelijk.”

Hoe verandert het familierecht in een Queer Utopia? - Frederik Swennen

Decaan van de Faculteit Rechten Frederik Swennen onderzoekt hoe het familierecht verandert als we de fundamenten van relaties en ouderschap in vraag durven stellen. “Waarom erkennen we geen relaties met meer dan twee personen?” 

“Er zijn twee grote instituten waar heel het familierecht op is gebaseerd: het vormen van een koppel en het ouderschap”, vertelt prof. Swennen. Vanaf het jaar 1999, toen de christendemocraten niet meer in de regering zetelden en we een paarse coalitie kregen, zette de regering stappen om beide instituten open te stellen voor koppels van gelijk geslacht. Vanaf 2003 mochten homokoppels trouwen, vanaf 2006 adopteren en vanaf 2014 werd het meemoederschap geïntroduceerd: de vrouwelijke partner van een vrouw die een kind krijgt met donorzaad, wordt automatisch mee moeder.

What’s in a name

En toch dekken die aanpassingen vandaag verre van de lading, want een relatie hebben betekent in het recht van vandaag dat je met twee bent, dat je een seksuele relatie hebt en dat je samenwoont. “Dat model is totaal verouderd”, zegt Swennen, “waarom erkennen we geen relaties waarbij het gaat om meer dan twee personen, polyamoureuze relaties, niet-seksuele relaties, co-housing met vrienden of LAT-relaties?” 

Wat zou er dan gebeuren met het relatierecht? Dan zou je kunnen trouwen met meer dan een persoon, het erfrecht zou veranderen, je zou makkelijker met drie vrienden een huis kunnen kopen en je zou fiscale voordelen, werkverlet of zorgverlof kunnen krijgen ten aanzien van andere personen dan die ene romantische partner. Wat Swennen als oplossing voorstelt is een modulair systeem, waarbij je als betrokkene kan kiezen welke lagen je toevoegt en welke niet.

Ouderschap

Ook het concept ouderschap dient volgens Swennen te worden uitgedaagd. Hoewel er door medisch begeleide voortplanting intussen veel meer mogelijk is, blijven we in het concept vasthangen dat een kind twee ouders heeft die ook met elkaar een relatie hebben of hebben gehad. “Je kan bijvoorbeeld enkel met twee adopteren als je een koppel bent, niet met drie en ook niet als je geen koppel bent”, aldus Swennen.

Daar worden intussen bezwaren tegen ingebracht. Enkele jaren geleden was er een arrest van het Grondwettelijk Hof in België. Twee tweelingzussen waren beiden alleenstaand en woonden samen. De ene had een kinderwens en werd zwanger met het zaad van een anonieme donor. Wanneer de andere tweelingzus het kind ook wilde adopteren, botsten zij op de grenzen van het familierecht, omdat de vrouwen geen koppel waren. Toch oordeelde het Grondwettelijk Hof dat het hier om discriminatie ging. Het kind kreeg dus wel officiëel de tweelingzussen als moeders.

Nu kan de wetgever nog lijnen trekken, binnenkort is het te laat.

 

Of er op dit moment dingen op gang komen in het familierecht? Swennen noemt het toekomstmuziek. “De wetgever is na dat arrest met de tweelingzussen niet aan de slag gegaan. Het klassieke bezwaar is dat zulke alternatieve constellaties het te complex maken voor een kind”, aldus Swennen, “maar romantische koppels die samen een kind krijgen, denken niet altijd goed na over die beslissing, platonische ouders vaak wel.” 

Wat met het idee dat een kind twee referentiefiguren nodig heeft? “In verschillende historische periodes, zoals bijvoorbeeld tijdens oorlogen, speelden grootouders ook een essentiële rol in de opvoeding”, meent Swennen. Het klassieke gezin van vader, moeder en kinderen is volgens hem dus zeker niet de enige valide optie.

Juridische template

Intussen rijdt de wetgever zich volgens Swennen vast in adoptiewachtlijsten voor homokoppels en de vraag of draagmoederschap moet kunnen of niet. “Maar”, zegt hij, “we zouden beter de fundamenten in vraag stellen, want als een homokoppel een kind kan krijgen met een vriendin of met een draagmoeder, en daar is zoals bij klassiek ouderschap een juridische template voor, dan lost dat probleem zichzelf op.”

Swennen ziet deze periode als een kans waarin de wetgever nog lijnen kan trekken, voor het te laat is. “Nu wordt er blind gestaard op de details. De wetgever maakt regeltjes, maar wanneer er één gaatje gedicht is, loopt het water in tien andere naar buiten.”

Wat Swennen mensen aanraadt die op een niet-conventionele manier een kind krijgen? “Spreek de dingen heel goed door en laat ze eventueel juridisch vastleggen bij een advocaat of notaris, maar niet op een té rigide manier, want in het leven zijn zowel relaties als opvoeding in beweging.”

Wat met gender- en seksuele diversiteit in kindermedia? - Thalia Van Wichelen

Thalia Van Wichelen (Communicatiewetenschappen) onderzoekt hoe gender- en seksuele diversiteit best vorm krijgt in Vlaamse kindermedia. “Vroeger werden homopersonages heel stereotiep afgebeeld, nu net heel normatief.”

“In mijn tijd had je qua representatie Alberto in Samson & Gert en Steve in W817”, gaat Thalia Van Wichelen van start, die haar doctoraat schrijft over gender- en seksuele diversiteit in Vlaamse kindermedia. “Vandaag heb je op mainstreammedia veel meer representatie en dat sijpelt stilaan ook door naar kindermedia.”

Minder middelen, minder diversiteit

Van Wichelens onderzoek is drieledig. In de afgelopen jaren onderzocht ze welke voorbeelden van gender- en seksuele diversiteit er te vinden zijn in Vlaamse kindermedia, maar ook hoe deze vorm krijgen. Voor dat tweede luik sprak Van Wichelen met verschillende programmamakers en ook met Annemie Gulickx, de netmanager van Ketnet. “VRT heeft een diversiteitsbeleid voor en achter de schermen. Ketnet probeert die diversiteit op een heel correcte manier te tonen, met een kinderpsychologe, een kinderpanel en mensen uit de LGBTQ+-community. Dat is anders voor commerciële zenders, zij moeten het met minder middelen stellen en dat zie je aan de uitkomst.”

Als we doorvragen, botsen we nog vaak op muurtjes.

Zingende kapper

Of Van Wichelen vindt dat die representatie vandaag goed gebeurt? “In kwantiteit is de diversiteit zeker toegenomen. Vroeger had je minder personages en die werden dan ook nog eens heel stereotiep afgebeeld, zoals Alberto, een kapper met vrouwelijke trekjes die opera zingt. Vandaag worden homomannen net heel normatief afgebeeld, vanuit het idee dat zij ook mannelijke mannen zijn. In Ghost Rocket is er bijvoorbeeld een hele sportieve, mannelijke jongen. De meisjes proberen hem te versieren, maar de plottwist is dat hij eigenlijk op jongens valt. Volgens mij zit de uitdaging voor kindermedia erin om niet enkel het ene en niet enkel het andere te tonen, maar diversiteit binnen de diversiteit.”

Kinderen blootstellen aan partnerschappen die afwijken van het heteronormatieve, wordt nog niet door alle ouders als ‘geschikt’ gezien. Voor het derde luik van haar onderzoek praat Van Wichelen dan ook met het publiek. “Veel ouders vinden dat ze progressief zijn, maar als we doorvragen, botsen we nog vaak op muurtjes. Een non-binair personage, of een transpersonage zoals in 4eVeR, rekent op meer weerstand dan bijvoorbeeld een homokoppel. Dat geldt ook voor het tonen van affectie. Kinderen zelf daarentegen, vinden de verschillende vormen van gender- en seksuele diversiteit best, zolang het voor hen maar begrijpbaar wordt gebracht.”

Hoe wordt over transgender-ervaringen verteld in Nederlands proza? - Sven Van den Bossche

Sven Van den Bossche (Taal- en Letterkunde) onderzoekt welke vertelstrategieën gebruikt worden in Nederlandse fictie om het over transgenderervaringen te hebben. “Die overtuigde verhalen uit de genderkliniek dekken de lading niet. Iedereen heeft twijfels.”

In zijn onderzoek 'Geboren in het verkeerde verhaal' bestudeert Sven Van den Bossche hoe transgenderervaringen in Nederlands verhalend proza van het jaar 1960 tot nu worden beschreven. Die begindatum is niet toevallig. Het is het moment waarop in Nederland de eerste genderklinieken het licht zagen. Tot op de dag van vandaag zijn dat belangrijke instanties die mee vormgeven hoe transpersonen over zichzelf praten en hoe anderen dat doen. Nochtans dekken de verhalen uit de genderkliniek de lading niet volgens Van den Bossche: “Mensen vertellen er hun levensverhaal aan een psycholoog op een manier die overtuigend genoeg is om in aanmerking te komen voor een transitie,” zegt hij. “Ze voelen zich zogezegd allemaal sinds het prille begin en voor de volle 100% het andere geslacht, wat op zijn beurt dan weer een heel binaire beschrijving is.” Volgens Van den Bossche twijfelt iedereen wel eens, “want dat is deel van mens zijn.” De complexiteit wil hij zoeken in de literatuur, “want daar is er veel meer mogelijk.”

Dierenmetaforen

Een roman als ‘Mijn lieve gunsteling’ van Marieke Lucas Rijneveld bijvoorbeeld, gebruikt dierenmetaforen om het over een transervaring te hebben. “We delen dieren minder op in mannen en vrouwen, hun gender is minder relevant en daardoor kom je als lezer ook los van die diepgedrongen categorisering”, zegt Van den Bossche. In het boek krijgen we ook te maken met een onbetrouwbare verteller, een zieke geest zelfs. En toch maakt die verteller ook vanalles mogelijk. “De verteller schept een vreemd, niet normatief wereldbeeld, waardoor we als lezer ook een andere kijk op gender krijgen.”

Natuurlijk proces

‘Het jongensuur’ van Andreas Burnier vindt Van den Bossche dan weer een boek wat in elke middelbare school zou moeten worden gelezen. Bijzonder aan deze novelle over een kind dat tijdens WO II moet onderduiken is de verhaalontwikkeling - want elk volgend hoofdstuk van het boek gaat een jaar terug in de tijd. Ook de transervaring in ‘Wormmaan’ van Marikan Heitman is volgens Van den Bossche bijzonder. “Gender wordt er beschreven als een heel natuurlijk en symbiotisch proces, wat in verbinding staat met de mensen om je heen, het krijgt vorm door de cultuur en gebruiken van de omgeving en kan ook worden veranderd.” Het onderzoek van Van den Bossche loopt nog twee jaar.

Hoe wordt over mannelijkheid gereflecteerd in de Antwerpse mode? - Nicola Brajato

Nicola Brajato (Communicatiewetenschappen) onderzoekt hoe alumni van de Antwerpse modeacademie mannelijkheid in vraag stellen tijdens hun creatief proces.  “Mode is een uitstekend onderzoeksveld om maatschappelijke veranderingen tegen af te lezen.”

“Laat ons mode niet onderschatten”, gaat Nicola Brajato van start. “Mode is diep met onze identiteit verweven. Het is deel van ieders leven en door je te kleden maak je keuzes hoe mensen je zullen percipiëren.” Hij bestudeert hoe ontwerpers over mannelijkheid, seksualiteit en het mannelijke lichaam reflecteren nadat ze afzwaaiden aan de Antwerpse modeacademie - een school die internationaal nog steeds te boek staat als dé plek voor conceptuele, experimentele, avant-garde mode. Brajato werkt voor zijn onderzoek ook nauw samen met het MoMu en heeft toegang tot hun archieven. “Mode is een uitstekend onderzoeksveld om maatschappelijke veranderingen tegen af te lezen.”

DIY-tijden

Zijn onderzoek gaat terug tot de jaren 80, toen Belgische mode door de overheid met subsidies en wedstrijden werd ondersteund en de campagne ‘Mode, dit is Belgisch’ het licht zag. Voordien werd er vooral naar Parijs gekeken, maar vanaf de jaren 80, met nieuwe mensen aan het stuur van de academie, kreeg mode in Antwerpen een meer individualistische inslag. In 86 gingen de Antwerpse zes in Londen exposeren, later ook in Parijs. “Het waren tijden waarin economische, politieke en culturele instituten een heel specifiek netwerk creëerden voor ontwerpers”, zegt Brajato. Retail kreeg alsmaar meer voet aan de grond, maar de Antwerpse ontwerpers gingen voor kleine, experimentele oplages. Ze hadden geen grote budgetten voor advertenties in modemagazines, het waren DIY-tijden. “Antwerpen werd een plek voor weerstand tegen het normatieve, ook wat gender, lichaam en seksualiteit betreft”, zegt Brajato. Het mainstream idee van mannelijkheid werd door de toenmalige ontwerpers afgeschreven, uitgedaagd en bespot. “Walter Van Beirendonck creëerde hele sterke, extraverte looks, als een middelvinger naar de idealen van de bourgeoisie. Maar je had ook Dirk Bikkembergs, die het mannelijk lichaam erotiseerde met archetypes als de sportman en de avonturier. Beide ontwerpers toonden duidelijk aan dat mannelijkheid een pluraal begrip is.” 

Tailoring

Vooral de praktijk van ‘tailoring’ vindt Brajato een interessant onderzoeksonderwerp, omdat een maatpak te boek staat als de typische, normatieve mannelijke look. “Walter Van Beirendonck daagde die praktijk uit en maakte er zijn queer interpretatie van”, vertelt hij. Ook de manier waarop het mannelijk lichaam in modecampagnes werd en wordt afgebeeld,  is onderwerp van Brajato’s onderzoek. Hij noemt Raf Simons een game changer. “Anders dan wat er in zijn tijd gangbaar was, zette Simons het magere mannenlichaam in de kijker.”

Ook ontwerpers als Demna Gvasalia, Bernhard Willhelm of Glenn Martens reflecteren volgens Brajato op een interessante manier over gender in de mode, omdat zij bewust minder onderscheid maken tussen vrouwen- en mannenmode, maar eerder een manier zoeken om genderfluïde mode te maken, snits waarbij er kruisbestuiving ontstaat. “Ze ontwerpen geen duidelijke lijnen in een bepaalde richting, maar lijnen die elkaar kruisen onderweg”, zegt Brajato. Hij vertelt ook hoe de jongere Lisi Herrebrugh en Rushemy Botter, de mensen achter het merk ‘Botter’, het concept van tailoring deconstrueren en weer opbouwen. “Hun werk situeert zich rond zwarte culturele identiteit, maar ook rond milieuproblemen. Het toont dat de Antwerpse academie nog steeds echte talenten voortbrengt die een interessante visie op mode hebben.”