Peter Stabel

Oorlog in Oekraïne, onzekerheid over het klimaat, groeiende onvrede en sociale onrust, moeilijke politieke verhoudingen met een dreigende dijkbreuk voor extreemrechtse (en extreemlinkse) partijen. Historici aan de opleidingen geschiedenis van de Vlaamse universiteiten denken dan te weten hoe laat het is, stijgende aantallen nieuwe studenten die zich willen verdiepen in het verleden. De berichten zijn unaniem, zowel aan de universiteiten van Gent als aan die van Leuven wordt een matige tot sterke stijging van het aantal inschrijvingen in historisch vakken gemeld. Aan de UA was er al een jaar eerder een opvallende stijging van het aantal geschiedenisstudenten vastgesteld (is Antwerpen met meer studenten met een stedelijke achtergrond ook op dit vlak een kanarie in de kolenmijn?), en de stijging lijkt alvast dit academiejaar ook aan te houden. Dat roept meteen de vraag op naar het waarom van die stijgende interesse voor een historische opleiding aan de universiteit. Bevragingen van studenten naar hun motivatie vinden veelal plaats in de loop van of zelfs na hun opleiding, op een moment dus dat zij de inhoud en de opbouw van die opleiding al kennen en hun impressies zijn dan ook gebaseerd op wat zij op de collegebanken vernemen en ervaren en op hun studentenleven zelf. Er is bijzonder weinig informatie over het verwachtingspatroon van deze studenten en over hun motivatie om na het secundair onderwijs (of na eerdere studies of werkervaring) aan een historische opleiding te beginnen. Informatie daarover is veelal gebaseerd op impressies of individuele gesprekken, zelden op een ruimere en onbevangen bevraging. Met deze blog willen we alvast een tipje van de sluier oplichten. 

De gegevens die in deze blog worden voorgesteld werden opgenomen tijdens de eerste les in het vak Historische Methode van het academiejaar 2023-24 aan de UA (op vrijdag 29 september 2023). Het voorlopige aantal inschrijvingen voor dit vak lag een dag later, op zaterdag 1 oktober 2023 (wanneer ook de late inschrijvingen van de dag ervoor zijn verwerkt), in de opleiding geschiedenis (zowel het gewone geschiedenistraject als het schakelprogramma geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen) op 198 studenten, waarvan 62 vrouwelijke studenten (31%), en 136 mannelijke studenten (69%). Historische Methode is in de opleiding geschiedenis een plichtvak voor het eerste jaar.

Maar ook andere opleidingen die over het verleden gaan, doen het goed. In de opleiding conservatie-restauratie (en het schakelprogramma erfgoedstudies), waar Historische Methode eveneens een plichtvak is, liggen die ongelijke genderverhoudingen helemaal anders. In totaal waren er daar dd. 1 oktober 67 inschrijvingen, waarvan 56 vrouwen en maar 11 mannen. Een volledig scheve relatie van 84% vrouwelijke studenten en maar 16% mannelijke. Er kan dus alvast zonder meer worden gesteld dat geschiedenis eerder mannelijke studenten aanspreekt en conservatie-restauratie bijna uitsluitend vrouwelijke.

Maar wat beweegt deze studenten om voor een historische richting te gaan? Daarover bestaat veel minder eenstemmigheid. In een interview in De Morgen van donderdag 28 september stelde de Gentse historicus en mediëvist Jan Dumolyn (ook de docent van het vergelijkbare vak Historische Kritiek aan de Universiteit Gent) dat de aantallen zeker konden worden verklaard door het succes van TV-reeksen als “Het Verhaal van Vlaanderen”, een reeks waar hij overigens zelf had aan meegewerkt en waarvan hij een van de grote pleitbezorgers was. En inderdaad, het voorbije jaar is geschiedenis niet uit de belangstelling verdwenen. De reeks was een heel groot succes wat kijkcijfers betreft, maar botste ook op de scepsis van professionele historici, en werd door hen weggezet als simplistisch, eenzijdig en oppervlakkig. Het was alleszins te verwachten dat de reeks bij veel mensen een grotere belangstelling voor het verleden zou hebben te weeg gebracht. Maar harde gegevens dat de reeks ook studenten naar historische opleidingen zou hebben geduwd waren er niet. Jan Dumolyns uitspraken daarover, hoewel met grote stelligheid geponeerd en met een opgestoken vingertje naar al die minder overtuigde collega’s, waren eerder een “aanvoelen”.

Nu wil het toeval dat wij elk jaar aan eerstejaarsstudenten in het vak Historische Methode vragen waarom zij daar zitten, wat met andere woorden de beweegredenen waren waarom zij in dit geval een opleiding geschiedenis of conservatie-restauratie hadden gekozen als universitaire studie. Deze vraag is volledig vrijblijvend. Er is geen enkele verplichting tot deelname en studenten schrijven volledig vrij een antwoord op de hen gestelde vragen neer. Er worden ook geen antwoorden gesuggereerd of aan te vinken vakjes voorgeschoteld. Het moet evenwel duidelijk zijn dat de cijfers en conclusies niet uitsluitend over het (grote) aantal beginnende studenten gaan, maar over de inschrijvingen voor een verplicht eerstejaarsvak. De cijfers omvatten daarom een weliswaar beperkte groep studenten die dit vak voor een tweede keer opnemen. Het gaat dus niet om een zuiver aantal trajectstarters. Gezien de omstandigheden waarin de peiling werd afgenomen, met volstrekte anonimiteit, kon deze groep niet worden afgezonderd. Vermits de peiling evenwel was afgenomen in de eerste les, waarin de opbouw en het verloop van de lessen werd becommentarieerd (informatie die bissende studenten al eerder hadden ontvangen), is de foutenmarge hierdoor relatief klein. 

Omdat inderdaad de voorbije periode in de publieke opinie sowieso wordt geassocieerd met crisis en turbulentie (oorlog, onzekerheid) ligt hier zeker een van de mogelijke motivaties; dat blijkt alvast uit het cyclisch karakter van het aantal inschrijvingen in de opleiding geschiedenis in de voorbije decennia. Telkens wanneer er zich internationaal grote problemen voordoen, lijken opleidingen in historische studies aan populariteit te winnen. Maar ook de discussies over de rol van geschiedenis en van het verleden, o.a. voor de nationale identiteitsconstructies in Vlaanderen en de doelbewuste politieke strategie van de Vlaamse Overheid om met een Canon en allerlei subsidies een dergelijke identiteitsconstructie te promoten, zouden mogelijk een rol kunnen hebben gespeeld in de stijgende interesse voor historische opleidingen. De UA-studenten moesten daarom drie vragen beantwoorden: 1° waarom heb je deze studiekeuze gemaakt, 2° is er een directe externe factor of aanleiding (een “trigger”) die je naar deze studierichting heeft geduwd, en 3° wat denk je te kunnen leren in de opleiding. De tweede vraag verwijst ondubbelzinnig naar externe factoren zoals de huidige politieke toestand, een veelbekeken TV-reeks enz., maar zoals gezegd werd geen enkel antwoord gesuggereerd. Dat betekent meteen, ook al omdat studenten een voortraject hebben waarbij zij informatie hebben verzameld over hun studierichting, dat een zekere vooringenomenheid niet kan worden uitgesloten. Mensen hebben immers de neiging om in hun antwoord aardig te worden gevonden en dus hun antwoord zo te formuleren dat het overeenstemt met het beeld dat zij hebben van wat de vraagsteller zou wensen als antwoord. Maar de verschillen tussen de twee opleidingen en het feit dat in de bevraging vaak elementen worden opgesomd die niet in de communicatie van de opleiding met potentiële studenten meteen op de voorgrond treden, wijst er al op dat de effecten van een dergelijke ruis op de data toch niet al te dominant zijn. 

De resultaten van de bevraging zijn opvallend, omdat ze enerzijds heel generiek lijken en studenten in feite goed lijken te weten waar de zwaartepunten van de opleidingen geschiedenis en conservatie-restauratie gelegen zijn, maar vooral omdat bij de directe aanleidingen nergens melding wordt gemaakt van een veranderend karakter van de externe aanleidingen (noch in de algemene politieke toestand, noch wat betreft de succesrijke initiatieven van de Vlaamse overheid om een identitaire geschiedenis te promoten). Maar vooraleer verdere conclusies te trekken, laten we eerst de cijfers spreken. Bij de verwerking werden de studenten geschiedenis en de studenten conservatie-restauratie uit elkaar gehouden. Hun profiel, zo blijkt meteen, is te verschillend opdat ze over dezelfde kam zouden kunnen worden geschoren.


1° Waarom een historische opleiding studeren?

De bevraging van de studenten naar hun algemene motivatie leverde een hele waaier aan argumenten op. Niet alle studenten beantwoordden alle deelvragen, maar veel studenten gaven ook meerdere redenen op waarom ze geschiedenis of conservatie-restauratie hadden gekozen. Wat de meeste eerstejaarsstudenten geschiedenis delen is een grote interesse in het verleden. Van de 229 motivaties die de 139 studenten geschiedenis die aan de bevraging hebben deelgenomen, hebben opgegeven, kan ongeveer de helft met interesse, soms zelfs fascinatie en in mindere mate passie, voor het vak worden geassocieerd. In vergelijking met voorgaande jaren lijkt interesse evenwel de meer vermelde passie te verdringen. Deze laatste vaststelling is evenwel een impressie. Het is de eerste keer dat de bevraging ook effectief systematisch werd verwerkt. Veelal gaat het om een eerder generieke interesse voor het verleden, maar tal van studenten geven ook een kwalitatieve omschrijving van die interesse: 10% van de interessegerelateerde omschrijvingen gaan over interesse voor onze huidige maatschappij, 8% over interesse in veranderingen in het verleden (soms met een expliciete toevoeging als “die leidden tot de huidige samenleving”). Vooral blijkt echter dat heel wat studenten die belangstelling voor geschiedenis al als kind of van erg jonge leeftijd koesterden (9% van alle motivaties en 20% van de interessegerelateerde motivaties).

Nauw verwant met de interesse lijkt ook het argument dat geschiedenis nuttig is om de hedendaagse samenleving te doorgronden: 30 studenten zagen de studie van geschiedenis als een middel om het heden beter te begrijpen (13% van alle argumenten); 5 motiveerden hun keuze met het argument dat geschiedenis toeliet om uit de fouten die in het verleden waren gemaakt lessen te trekken (2%) en voor 4 studenten kon geschiedenis helpen om de toekomst beter te begrijpen (2%). Geschiedenis is dus voor talrijke studenten een manier om uitspraken te doen over onze huidige samenleving (in totaal 22% van de motivaties). Deze veelgebruikte associatie van heden en verleden staat in schril contrast met de geringere belangstelling voor geschiedenis an sich. Studenten zijn minder aangetrokken blijkbaar door een “kunst omwille van de kunst” motivatie en ook nostalgie lijkt ver weg van de interessesfeer van eerstejaarsstudenten geschiedenis. Nauwelijks 2 studenten (1%) heeft het over het belang van verbanden te bestuderen in het verleden, 4 studenten willen leren over oorlogen of koningen (dus eerder feitelijke geschiedenis), 1 student vindt de huidige samenleving “maar niks” en kant zich tegen de moderniteit. Geschiedenis vindt met andere woorden zijn nut in de banden die het verleden heeft met het heden. Soms wordt gewezen op het nut van geschiedenis als voorbeeld, maar veelal gaat het om inzichten en continuïteiten (of discontinuïteiten) die het verleden aan het heden binden. De beginnende student geschiedenis leeft dus wel degelijk in het heden en maakt de keuze voor de studie van het verleden vanuit deze motivatie.

Andere motivaties zijn concreter: 12 studenten (bijna 10% van het aantal respondenten en 5% van het aantal opgegeven motivaties) hebben de keuze gemaakt met het oog op een baan in de toekomst, een meerderheid hiervan (7) was zelfs al heel concreet en wist nu al dat ze leraar geschiedenis wilden worden. Maar ook herkomst of intrinsieke specialistisch kennis komen naar voren bij de motivaties: 7 studenten gaven aan geschiedenis te hebben gekozen als aanvullende studie na een eerdere opleiding, voor 16 studenten was geschiedenis het vak in het secundair onderwijs waarin ze hadden geëxcelleerd of waarvoor ze een groot enthousiasme hadden ontwikkeld, 1 (wellicht oudere) student zag met de opleiding een oude droom werkelijkheid worden, 5 studenten gaven aan al eerder met historisch onderzoek bezig te zijn geweest of in de nabije toekomst bezig te willen zijn, en zij wilden deze belangstelling voor onderzoek met de studie een academische basis geven, 1 student wilde hetzelfde doen omwille van een grote interesse in fantasy en games. Hier en daar werd het vak nog als “tof” (3 studenten), haalbaar (1) of spannend (1) of als “escapistisch” (1) omschreven. Sommige studenten hadden belangstelling voor specifieke periodes of subdisciplines (premodern: 1, oudheid en Latijn: 3). Hoewel er in de bevraging niet werd gepeild naar gender, lijkt de voorkeur van deze laatste drie studenten erg op de in de pers druk becommentarieerde recente vaststelling dat vooral mannen heel erg vaak “denken aan” het Romeinse Rijk als model voor de samenleving.

Wat erg opvalt is dat het verwerven van specifieke vaardigheden relatief weinig in de motivaties opduikt. Nochtans maken de informatiebrochures die de opleiding geschiedenis van de UA verspreidt, op prominente wijze gewag van attitudes en vaardigheden. Slechts 2 studenten omschrijven zichzelf als kritische denkers, en maar 1 student meent over de goede vaardigheden te beschikken om de studie met succes af te ronden, terwijl eentje wijst op geschiedenis als debatvak. Slechts één student vermeldt ook interesse voor andere culturen of andere delen van de wereld. Wel menen 3 studenten dat hun interesse voor erfgoed (vooral musea) hen goed zal hebben voorbereid. Heeft dit met de traditionele aarzeling van Vlaamse studenten te maken om hun eigen kwaliteiten naar de voorgrond te brengen? Meer studenten zijn vooral gefocust op kennisopname (algemene kennis 5 studenten) of hebben het, zoals we verder zullen zien, over vaardigheden wanneer ze ingaan op de zaken die zij hopen aan de universiteit te kunnen aanleren.

De studenten in de opleiding conservatie-restauratie gebruiken heel andere argumenten om hun motivatie te omschrijven. Alle 48 respondenten in de opleiding CR hebben geantwoord op de eerste vraag. Nog meer dan bij de historici is interesse de belangrijkste motivator (34 studenten of bijna 70%), maar die interesse is veel specifieker. Maar 2 studenten gaven generieke interesse op en 8 stelden interesse in het verleden te hebben, terwijl 22 studenten interesse in kunst of kunstvoorwerpen als reden voor hun studiekeuze opgaven en 2 vooral door technieken of wetenschappelijke methodes waren gemotiveerd. Een groot aantal trajectstarters wezen ook op de praktische aspecten van de opleiding, op het hands on karakter en op de interactie tussen (wetenschappelijke) theorie en praktijk (23 van de 100 opgegeven motivaties). CR wordt duidelijk gepercipieerd als een vakopleiding en de link met de praktijk is bijzonder groot. Dat vertaalt zich ook in veel meer concrete tewerkstellingsperspectieven: 11% van de vermelde motivaties is enigszins vergelijkbaar met het cijfer in de groep geschiedenisstudenten, maar de omschrijving is concreter en vooral verbonden met het praktijkgerichte karakter van de opleiding CR. Voor geschiedenisstudenten is de wens om bijv. leerkracht te worden een perspectief dat nog ver in de toekomst ligt, bij studenten CR begint de praktijk volgens de studenten al meteen en vloeit die praktijk over in latere tewerkstelling.

De opgegeven motivaties zijn ook sterk verbonden met de materialiteit van het voorwerp van de studie: het materiële object. 7 studenten willen die objecten als erfgoed bewaren, 3 studenten hebben CR gekozen als concrete vervolgstudie gericht op objecten na een meer abstracte vorming geschiedenis of kunstwetenschappen, 9 studenten zijn specifiek gericht op de materialiteit van de objecten die zij in hun studie leren kennen en 4 willen doorheen die objecten in contact komen met het verleden, 2 hebben het zelfs over de “mystiek” van het object.


2° Directe aanleiding voor de studiekeuze

In de bevraging werd er naast de meer algemene beweegredenen ook gepeild naar de directe “trigger” die de studenten ertoe had aangezet om voor een historische opleiding te gaan. Bij de historici gaven 106 respondenten (van een totaal van 139 respondenten of 76%) een antwoord op deze vraag en ze vermeldden daarbij 140 “triggers”. Een grote meerderheid duidde slechts één motivatie aan. De resultaten konden moeilijk duidelijker zijn, de overgrote meerderheid van de eerstejaarsstudenten geschiedenis maakte hun keuze op basis van twee factoren. Enerzijds is er de heel sterke invloed van de leerkracht geschiedenis. Niet minder dan 44 studenten, een kleine helft van alle respondenten, vermeldden hun leerkrachten geschiedenis in het secundair onderwijs (31% van alle vermelde “triggers”). De leerkrachten worden, indien er een kwalitatieve omschrijving is bijgezet, steevast omschreven als passioneel, begeesterend, enthousiast of simpelweg heel erg goed. Met alle klaagzangen over de kwaliteit van het onderwijs, waaraan ook professoren zich wel eens plegen te moeten bezondigen, is dit alvast een enorm verheugende vaststelling. Leraars geschiedenis zijn blijkbaar inspirerend en ze zijn enthousiast met hun vak bezig. Laten we daar vooral heel erg verheugd over zijn. Toch zijn niet alle studenten even enthousiast over hun middelbaar onderwijs: 2 studenten vermelden de beperkingen van het vak in het middelbaar onderwijs als motivatie. Zij willen hun beperkte kennis uit het middelbaar verdiepen in het hoger onderwijs.

Anderzijds komt ook de invloed van de directe omgeving van de student sterk naar voren. De onmiddellijke netwerken van familie en vrienden van de studenten hebben wel degelijk een grote stem in hun beslissingsproces: 30 studenten (bijna een derde van het totale aantal respondenten in deze categorie) geeft hen als inspiratie voor hun keuze op, al dan niet in combinatie met de leerkrachten. Vaak gaat het dan over familie (23 respondenten), in mindere mate over vrienden en kennissen (7 respondenten). Ook hier werd af en toe een tip van de sluier opgelicht over de aard van die invloed. In één enkel geval ging het om een verplichting door de ouders, maar veelal is de motivatie duidelijk er een van inspiratiebron. Grootouders vertellen verhalen en maken op die manier historische sensatie los; ouders zijn soms zelf leerkracht geschiedenis of ze hebben hun kinderen tijdens hun jeugd kennis laten maken met relicten van het verleden of hen aangezet om er zich over te informeren met de lectuur boeken of het bekijken van TV-uitzendingen. De vriendenkring werkt veelal met het voorbeeld. Studenten kennen iemand die met succes een studie geschiedenis heeft afgerond of iemand die nog aan de studie bezig is maar goede ervaringen heeft aan de Antwerpse universiteit.

Er zijn echter niet alleen de voorbeelden of mensen in de eigen omgeving, ook maatschappelijke “triggers” worden vermeld. Eerst en vooral valt op hoe een aanzienlijk aantal studenten (8) expliciet vermeldt dat er geen externe “triggers” waren die hen hadden gestimuleerd om geschiedenis te studeren. Het relatief belangrijke aandeel studenten dat niet expliciet op deze vraag had geantwoord wijst er eveneens op dat mogelijk ook zij niet meteen een directe aanleiding voelden voor hun studiekeuze. Dit sluit ook aan bij de meer generieke motivaties die studenten opgaven. Heel wat studenten waren al sinds lange tijd geïnteresseerd in geschiedenis, en zij hadden dan ook geen directe stimulans nodig om hun keuze te rechtvaardigen. Uit de algemene motivatie bleek ook dat de band met de huidige samenleving voor veel studenten een van de belangrijkste redenen voor hun studiekeuze is geweest. Ook bij de directe “triggers” vinden we dat terug: 6 studenten wijzen expliciet op de actualiteit en het huidig klimaat van oorlog, conflict en polarisatie, een aantal dat alvast twijfels oproept over het feit dat opleidingen wel eens de stijgende populariteit van geschiedenis verklaren met een grotere maatschappelijke onzekerheid. Ook de discussies over geschiedenis in het publiek domein, naar aanleiding van de TV-reeks “Het Verhaal van Vlaanderen” komt naar voren, zij het zeer bescheiden. Slechts twee studenten vermelden het programma als een van de directe triggers voor hun keuze (één student zonder andere directe trigger, een tweede in combinatie met bezorgdheid over de actualiteit). Van de in historische kringen controversiële Canon van Vlaanderen is zelfs geen enkel spoor in de bevraging.

Eerdere ontmoetingen met de geschiedenis, in erfgoed en media zijn veel nadrukkelijker aanwezig: 30 vermeldingen (of 21% van alle vermelde externe “triggers”).  In de meerderheid van de gevallen gaat het over vrij traditionele media (10 keer worden films vermeld, 9 keer het lezen van boeken, zowel non-fictie als fictie). TV programma’s zoals documentaires worden 6 keer vermeld (waarvan dus twee keer “Het Verhaal van Vlaanderen”), het internet verrassend genoeg slechts 4 keer (concreet wordt hier vooral Youtube aangegeven). Games en ook allerlei andere vormen van fantasy worden in een generatie opgevoed met reeksen als Games of Thrones ook enkele keren aangehaald, maar minder dan kon worden verwacht. Tot slot vermelden 4 studenten het bezoek aan monumenten en musea als directe aanleiding voor hun studiekeuze.

Meer traditionele kanalen voor studiekeuze worden door de eerstejaarsstudenten geschiedenis nauwelijks vermeld. Slechts 2 studenten vermelden dat hun keuze kwam vast te liggen op basis van de informatie die zij op infodagen hadden gekregen; niemand vermelde de online tests die studenten moeten toelaten een gemotiveerde studiekeuze te maken. De “reputatie” van de opleiding als apart gegeven wordt maar één keer vermeld (die reputatie kwam zoals al gezegd wel naar voren in de vriendenkring). 

De studenten conservatie-restauratie leggen, helemaal in de lijn met de meer algemene motivatie voor hun studiekeuze, heel andere accenten. 32 van de 48 respondenten gaven een antwoord op de vraag naar directe triggers (67%), iets minder dan bij de historici, maar zoals al aangegeven zijn de meer algemene motivaties veel concreter dan bij de historici. Opvallend daarbij is dat er zich in tegenstelling tot bij de historici geen nadrukkelijke triggers op de voorgrond treden. Leerkrachten (4 studenten) en de directe omgeving van familie en vrienden (6 studenten) zijn belangrijk, maar veel minder dan bij de historici. Emotie en de emotionele band met voorwerpen komt nadrukkelijker voor, hoewel vaak heel verschillend verwoord. Studenten zijn graag omringd door antiek of kunstvoorwerpen, ze willen leven geven aan voorwerpen, ze hebben gepraat met specialisten die voorwerpen restaureren, ze hebben al eens een vrijwillige stage gelopen in musea, ze zijn zelf kunstenaar of willen een opleiding die hen toelaat om dicht bij kunstproductie te komen. De materialiteit van de opleiding en het onderwerp van de studie zijn hier duidelijk de triggers, niet zozeer de raad of invloed van leraars of familieleden. 

Net als bij de historici spelen ook de media een grote rol voor beginnende studenten CR. Het zijn echter andere media die op de voorgrond treden, veel meer documentaires dan films, Youtube of boeken. En bovendien worden de programma’s veelal ook met naam genoemd (The Repair Shop, de restauratie van Rembrandts Nachtwacht, enz.). Opnieuw lijkt dit in de richting van de materialiteit van voorwerpen te wijzen, eerder dan op inzichten, waar historici vooral in geïnteresseerd leken. Tot slot is het opvallend dat 4 studenten aangeven dat zij deze studie hebben gekozen op basis van een studieoriënteringstest (vaak in combinatie met een bezoek aan de infodagen). Bij historici werden deze testen niet vernoemd. Kan daaruit geconcludeerd worden dat CR veel meer zelfstandig en bedachtzaam wordt gekozen dan geschiedenis, waar overleg en de aanbeveling door derden, hetzij familie, hetzij vooral ook de leerkracht van doorslaggevend belang blijkt te zijn?


3° Wat denken studenten te gaan leren?

Logischerwijze wordt het verwachtingspatroon van de studenten sterk bepaald door de informatie die zij hebben ingewonnen over de opleiding, in brochures, op de UA-website, op infodagen en door contacten met andere studenten. Op de derde vraag waren de antwoorden daarom ook een stuk uniformer dan bij de twee vorige. In deze categorie was de responsgraad ook het kleinst met minder dan 60% (53 geschiedenisstudenten vulden niks in). De invloed van de informatie voor nieuwe studenten blijkt onder andere aan het grote gewicht dat historische methode hier krijgt: 19 studenten verwachtte kritisch te leren denken (18% van aantal argumenten), 10 studenten om bronnen, vooral teksten, te kunnen analyseren (10%), 14 studenten om zelf onderzoek te leren uitvoeren (13%), en 15 studenten om processen en verbanden te kunnen identificeren (14%). Hoewel het verwerven van kennis ook tot het gamma verwachte leerstof behoort, liggen de verwachtingen van studenten op dat vlak veel lager. Dat is helemaal conform aan wat er in de studie-informatie te vinden is: 13 studenten meende dat hun algemene kennis over het verleden zou worden bijgespijkerd (12% van de observaties), terwijl 9 studenten dachten vooral over veranderingen in de samenleving te leren (9%) en 2 studenten verwachtten vooral iets over de achtergronden van gebeurtenissen te vernemen (2%). Ook conform de communicatie van de opleiding geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen is het grote belang dat aan niet-Europese geschiedenis (vooral geschiedenis van de Islamwerelden) wordt gehecht. Bijna 9% van de vermelde verwachte leerdoelen bij beginnende studenten geschiedenis gaan immers over andere culturen en andere delen van de wereld (7 studenten) of het aanleren van verschillende perspectieven (2 studenten). 

In de opleiding conservatie-restauratie was de responsgraad op de vraag naar wat men verwachtte te leren eerder gering (meer dan de helft van de studenten, 53%, antwoordde niet op deze vraag). Wellicht ligt het aantal antwoorden zo laag omdat de antwoorden op de vorige vragen veel concreter waren en men deze vraag als overlappend beschouwde met de andere. Inderdaad blijkt ook hier het verwachtingspatroon over de opleiding in eerste instantie objectgericht te zijn: elementen zoals het omgaan met voorwerpen, het aanleren van nieuwe technieken om voorwerpen te bestuderen, het in context brengen van voorwerpen of gewoon onderzoek doen over voorwerpen zijn duidelijk in de meerderheid. Leerdoelen als inzichten verwerven of kennis opbouwen zijn daaraan ondergeschikt, en als specifieker wordt ingegaan op die kennis, dan gaat het toch vooral over kunststijlen of over wetenschappelijke resultaten. Slechts 3 studenten menen dat ze in de opleiding toch ook meer gaan te weten komen over het verleden.


Conclusies

De bevraging naar de motivatie van de studenten geschiedenis en conservatie-restauratie lijkt er alvast op te wijzen dat de band tussen maatschappelijke onzekerheid en een stijgend aantal studenten alvast bij de studenten zelf niet bewust aanwezig is. Slechts weinig studenten geven dat als directe aanleiding voor hun studiekeuze op. Maar al evenmin is de directe invloed groot van de initiatieven die door de Vlaamse overheid werden gesubsidieerd om een televisieprogramma over Vlaanderens verleden uit te zenden of een Canon van Vlaanderen door een comité van wijzen te laten samenstellen, wel integendeel, van deze initiatieven is er nauwelijks spoor in de bevraging die aan de Universiteit Antwerpen bij beginnende studenten werd georganiseerd. Dat wil uiteraard niet zeggen dat deze invloed onbestaande was, enkel dat ze niet manifest door de studenten zelf als belangrijk wordt aanzien.

Wat de bevraging wel naar voren bracht, is dat aspirant-historici in sterke mate leunen op vertrouwde kanalen om hun keuze te maken. De school en de uitstekende leerkracht geschiedenis, en de familie en vriendenkring blijken absoluut de doorslaggevende factoren in hun studiekeuze. Een tweede vaststelling is de sterke relatie die beginnende studenten geschiedenis aanstippen tussen het verleden en het heden. Clichématige voorstellingen als leren uit de fouten van het verleden zijn daarbij in de minderheid, het gaat deze jongeren doelbewust om de huidige samenleving te doorgronden en de historische wortels ervan in kaart te brengen. De communicatie van de opleiding geschiedenis speelt in deze ook een belangrijke rol: studenten verwijzen naar onderzoeksvaardigheden en kritische instelling als de voornaamste zaken die zij in hun studie zullen aanleren, veel meer dan een opstapelende kennis over het verleden. Bij veel studenten gaat het overigens niet om een nieuwe belangstelling. Heel wat studenten geven aan al lang geboeid te zijn door geschiedenis of beroepen er zich op dat geschiedenis hun favoriete vak was in het onderwijs. De dynamische leerkracht is ook hier de dragende kracht van deze motivatie.

Het verschil met de opleiding conservatie-restauratie kon onmogelijk groter zijn. Het beslissingsproces van deze studenten lijkt alleszins veel individueler en bewuster. Familie, vrienden en leerkrachten spelen geen echt bepalende rol. Het is de student zelf die die interesse koestert en die interesse is nauw verbonden met de materialiteit van het voorwerp die eigen is aan de opleiding. Studie-oriëntering en infodagen zorgen ervoor dat de studenten CR goed geïnformeerd zijn, en zij zoeken verdere informatie op via specifieke TV-programma’s of door gesprekken met erfgoedactoren in musea of ateliers. Belangstelling voor het verleden zelf, dat los staat van het voorwerp, is eerder beperkt aanwezig in de bevraging en de band met het object is voor sommigen haast een mystieke ervaring. Historici willen via het verleden in de huidige samenleving staan, conservatie-restauratiestudenten willen met hun studie van materie het verleden zelf tot leven brengen.

Peter Stabel, Centrum voor Stadsgeschiedenis, Universiteit Antwerpen. 

M.m.v. Egon Bauwelinck en Reinoud Vermoesen, opleiding geschiedenis, Universiteit Antwerpen.