Onderzoeksgroep

De Anolis keelvlag: evolutie van intraspecifieke signaaldiversiteit in een complex communicatiesysteem. 01/10/2011 - 30/09/2013

Abstract

Dit project betreft fundamenteel kennisgrensverleggend onderzoek gefinancierd door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen. Het project werd betoelaagd na selectie door het bevoegde FWO-expertpanel.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Het belang van fenotypische plasticiteit voor de evolutie van kannibalisme bij Zuid-Amerikaanse tandkarpers. 01/10/2008 - 03/02/2012

Abstract

In dit project zal worden nagegaan in hoeverre fenotypische plasticiteit in morfologischem prestatieen/of life history kenmerken van belang is in de evolutie van kannibalisme in Zuid-Amerikaanse tandkarpers (annual killifish; Rivulidae, Cypridontiformes). De familie van de Rivulidae omvat de Amerikaanse tandkarpers, waartoe meer dan 300 soorten behoren.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

De rol van natuurlijke en seksuele selectie in de evolutie van polymorfisme in de lacertide hagedis, Podarcis melisellensis. 01/07/2006 - 31/12/2010

Abstract

Natuurlijke populaties worden doorgaans gekenmerkt door grote interindividuele fenotypische variatie. Indien deze variatie discreet is en er binnen eenzelfde populatie alternatieve vormen (i.e. morfen) voorkomen spreekt men van polymorfisme. Het bestaan van polymorfismen is intrigerend omdat het samen voorkomen van verschillende morfen impliceert dat deze allen een gelijke fitness hebben. In dit project zullen we de relatieve bijdrage van natuurlijke en seksuele selectiedrukken alsook de combinatie van beide in de evolutie van kleurpolymorfisme bij een lacertide hagedissensoort, Podarcis melisellensis, nagaan.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Eilandpopulaties als modelsysteem voor snelle evolutie. 01/01/2006 - 31/12/2009

Abstract

Van in het prille begin (vb. Darwin 1845, Wallace 1859) tot op heden (vb. Losos et al. 1997, 2004) hebben biota van eilandengroepen een bijzondere rol gespeeld in de ontwikkeling van onze kennis over evolutionaire veranderingen en de vorming van nieuwe soorten. Eilanden van archipels zijn herhaalde, discrete en relatief eenvoudige entiteiten en vormen aid us een reeks van 'natuurlijke laboratoria', die kunnen gebruikt worden am algemene theorieen te toetsen (Whittaker 1998). De opmerkelijke verschillen in fenotype (morfologie, gedrag, ecologie, life history) tussen populaties van verschillende eilanden of tussen populaties van eilanden en het vasteland worden vrijwel steeds toegeschreven aan genetische divergentie, maar het is meestal onduidelijk welke evolutionaire processen (founder effect, genetische drift, natuurlijke selectie, introgressie,...) deze veranderingen zouden induceren (Barton 1989, Clarke & Grant 1996). Een alternatieve verklaring, dat de verschillen puur een gevolg zijn van fenotypische plasticiteit, wordt meestal zelfs niet in overweging genomen (Losos et al. 2000). In dit project willen wij gebruik maken van een zeldzame mogelijkheid am de oorzaken van fenotypische divergentie tussen (eiland-)populaties uit te pluizen.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Prijs Onderzoeksraad 2005 (fac. Wetenschappen). 07/12/2005 - 31/12/2006

Abstract

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Determinanten van het succes van eilandkolonisatie bij hagedissen van het geslacht Anolis (Polychrotidae) en Podarcis (Lacertidae): een ecomorfologische benadering. 01/10/2005 - 30/09/2008

Abstract

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Fenotypische divergentie binnen het hagedissengenus Podarcis (Lacertidae) in de Adriatische archipel. 01/05/2005 - 31/12/2006

Abstract

Eilanden vormen interessante 'natuurlijke laboratoria' voor het testen van algemene (evolutie) theorieën. In vele gevallen lijken populaties van verschillende eilanden zeer sterk fenotypisch gedivergeerd (bv. verschillen in morfologie, gedrag, ecologie), wat meestal geweten wordt aan genetische divergentie. In dit project gaan we na in hoeverre eiland- en vastelandpopulaties van twee Podarcis hagedissen (P. sicula en P. melisellensis) gedivergeerd zijn qua morfologie, prestatievermogen en ecologie. Bovendien zullen deze eventuele verschillen gekoppeld worden aan de ontstaansgeschiedenis van beide soorten en zal de mate van gene flow tussen de verschillende populaties gekwantificeerd worden.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Grondreactiekrachten als maat van locomotorische prestatie in ecomorfologisch onderzoek : analyse van het springvermogen bij Caraïbische Anolis hagedissen. 01/01/2004 - 31/12/2006

Abstract

Traditioneel wordt het kwantificeren van het prestatievermogen binnen ecomorfologische studies beperkt tot zeer voor de handliggende en gemakkelijk te meten kenmerken, bijvoorbeeld sprintsnelheid. Het is echter zo dat voor vele organismen andere, op het eerste gezicht niet eenvoudig te kwantificeren, functies belangrijk zijn voor hun overleving en/of reproductief succes (i.e. fitness). Bovendien werkt selectie niet enkel in op snelheid per se, maar ook op andere aspecten van de voortbeweging. Zo gaat er traditioneel binnen de ecomorfologie geen aandacht uit naar hoeveel kracht en vermogen een voortbewegend organisme kan leveren op het substraat. Vanuit een puur ecomorfologisch standpunt is dit zeer vreemd. Het is zo dat deze krachten enerzijds direct gecorreleerd kunnen worden aan design kenmerken van het organisme (bv. spiermassa) en anderzijds bepalen hoe het organisme zich voortbeweegt (i.e. kinematica) en met welke snelheid en efficiëntie (i.e. energetica) het dat doet. Bovendien spelen deze krachten een rol bij verschillende locomotietypes, zoals lopen, springen, klimmen etc. Vanuit een praktisch oogpunt is het echter te begrijpen waarom ecomorfologen zich tot hiertoe niet hebben bezig gehouden met krachtmetingen. Ecomorfologisch onderzoek gebeurt typisch, tenminste gedeeltelijk, in een ecologische context (i.e. op het veld), voor grote aantallen individuen en relatief kleine organismen. De twee, tot voor kort enige, beschikbare methoden om grondreactiekrachten te meten, namelijk het berekenen van krachten aan de hand van hoge snelheidsopnames of metingen met hoog technologische krachtenplatforms, zijn echter niet geschikt voor dit type van onderzoek. Heel recent is er echter een Kistler krachtenplatform (Kistler Portable Multicomponent Force Plate) ontwikkeld dat wel voldoet aan de verschillende vereisten van ecomorfologisch onderzoek. Dit krachtenplatform is zeer gevoelig en kan kleine krachten (tot 0.002N) registreren; dit maakt het mogelijk om metingen uit te voeren op kleine organismen, zoals kikkers en hagedissen, met een minimaal gewicht van ongeveer 0.2g. Bovendien is dit nieuwste krachtenplatform een geïntegreerd geheel (versterkers ingebouwd in krachtenplatform), klein, licht en relatief eenvoudig te transporteren. Dit maakt het mogelijk van onder veldomstandigheden voor een grote reeks individuen en soorten krachtmetingen uit te voeren. Meer bepaald zal dit geïntegreerde Kistler krachtenplatform gebruikt worden om het springvermogen bij verschillende Anolis hagedissen te kwantificeren en te vergelijken.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Evolutie van prestatievermogen bij hagedissen : de fitness gradient. 01/10/2002 - 30/09/2005

Abstract

Het schijnbaar perfecte verband tussen de vorm van organismen en hun omgeving spreekt al sinds eeuwen tot de verbeelding van biologen. Terwijl de 19de eeuwse natuurtheologen dit verband aanwendden als bewijs voor het bestaan van een Goddelijke Schepper, gebruikte Charles Darwin (1859) dezelfde observatie om zijn theorie van evolutie door natuurlijke selectie te staven. Hierdoor geïnspireerd, verklaarden vele `traditionele' evolutiebiologen alle vorm-functie relaties als adaptaties. In de jaren 70 kwam hierop sterke kritiek en in 1983 stelde Stevan Arnold een methode voor waarmee de aanwezigheid van adaptaties expliciet kan getest worden. De zogenaamde adaptatieketen van Arnold splitst het adaptatieproces op in twee componenten, namelijk de prestatie-gradiënt en de fitness-gradiënt. Terwijl de prestatie-gradiënt gedefinieerd wordt als het effect van variatie in bouw (design) op variatie in prestatievermogen, wordt de fitness-gradiënt gedefinieerd als het effect van variatie in prestatievermogen op de variatie in overleving en reproductief succes (fitness). De fitness van een organisme wordt echter niet door een geïsoleerde prestatiemaat, maar door meerdere prestatiematen tegelijkertijd beïnvloed. Als deze verschillende prestatiematen tegengestelde eisen stellen aan dezelfde design kenmerken, treden er evolutionaire trade-offs op. In vele gevallen vertroebelen deze ecomorfologische relaties. Het is dan ook noodzakelijk verschillende prestatiematen te kwantificeren en onderling te correleren als men de relatie tussen design, prestatievermogen en fitness wilt begrijpen. Een belangrijke oorsprong van conflicten in design is het spanningsveld tussen natuurlijke s.s. en seksuele selectie. Een duidelijke uiting daarvan is seksueel dimorfisme. De link met fitness is in deze context zelden correct onderzocht. De verschillende hypothesen en speltheoretische modellen die werden opgesteld in verband met seksuele selectie werden tot hiertoe vooral getest voor design kenmerken. Hierbij wordt meestal niet verder gegaan dan het correleren van seksuele kenmerken aan de overleving en het reproductief succes van een organisme. In dit project bestudeer ik het onderliggende mechanisme door na te gaan hoe deze correlaties tot stand komen en in welke gevallen seksuele kenmerken negatieve effecten hebben. Als studieorganismen gebruik ik hagedissen behorende tot de familie Lacertidae en het genus Anolis.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Ecomorfologie van de voortbeweging bij de Lacertidae. 01/10/1997 - 30/09/1999

Abstract

Het doel van deze studie is na te gaan in welke mate de duidelijke ecologische radiatie van de kraaghagedissen (Lacertidae) kan gerelateerd worden aan een parallelle differentiatie in de ecologie en morfologie van de dieren en of er sprake is van evolutionaire trade-offs tussen de verschillende voortbewegingspatronen. Hiervoor zijn metingen van de ecologie (habitatgebruik, foerageerstrategie en anti-predatorgedrag), het prestatievermogen (wendbaarheid, loop-, klim-, hecht-, uithoudings- en versnellingsvermogen), de kinematiek en de morfologie nodig. Al deze analyses gebeuren in een expliciet fylogenetisch kader.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

    Project type(s)

    • Onderzoeksproject

    Ecomorfologie van de voortbeweging bij de Lacertidae. 30/09/1995 - 30/09/1997

    Abstract

    Het doel van deze studie is na te gaan in welke mate de duidelijke ecologische radiatie van de kraaghagedissen (Lacertidae) kan gerelateerd worden aan een parallelle differentiatie in de ecologie en morfologie van de dieren en of er sprake is van evolutionaire trade-offs tussen de verschillende voortbewegingspatronen. Hiervoor zijn metingen van de ecologie (habitatgebruik, foerageerstrategie en anti-predatorgedrag), het prestatievermogen (wendbaarheid, loop-, klim-, hecht-, uithoudings- en versnellingsvermogen), de kinematiek en de morfologie nodig. Al deze analyses gebeuren in een expliciet fylogenetisch kader.

    Onderzoeker(s)

    Onderzoeksgroep(en)

      Project type(s)

      • Onderzoeksproject