Onderzoeksgroep

Expertise

Taalvariatie in het Nederlands

Identificeerbaarheid en verstaanbaarheid van de spraak van gehoorgestoorde kinderen met een cochleair implantaat 01/10/2017 - 30/09/2019

Abstract

Tot voor kort bleven kinderen die doof geboren werden hun hele leven doof. Dit vormde een enorme belemmering voor de ontwikkeling van gesproken taal. Tegenwoordig kunnen dove kinderen met een probleem in het slakkenhuis geholpen worden door een cochleair implantaat (CI) zodat ze al op zeer jonge leeftijd kunnen "horen", of beter gezegd: ze kunnen geluiden waarnemen. Het eerste wat de ouders van deze kinderen zich afvragen is: "Zal mijn kind met een implantaat kunnen horen?" Het antwoord hierop is in ieder geval positief. De tweede vraag is meestal: "Zal mijn kind spreken en klinken zoals zijn normaalhorende leeftijdsgenootjes?" Deze vraag blijft tot dusver onbeantwoord. Dit aspect wordt in dit onderzoek vanuit twee perspectieven beschouwd, namelijk de identificeerbaarheid en de verstaanbaarheid van kinderen met een cochleair implantaat. Recente onderzoeken tonen aan dat er in de spraak van zes- tot zevenjarige CI-kinderen kleine verschillen te vinden zijn ten opzichte van de spraak van normaalhorende kinderen. Maar zijn deze meetbare details ook hoorbaar voor het menselijke oor? Zijn ze met andere woorden opvallend genoeg om de spraak van CI-kinderen betrouwbaar te kunnen identificeren? Dit zal onderzocht worden door personen te laten luisteren naar opnames van de spraak van CI-kinderen, kinderen met een hoorapparaat en normaalhorende kinderen. Een tweede onderzoeksvraag betreft de verstaanbaarheid van de spraak van CI-kinderen. Vooraleer deze kinderen naar de basisschool gaan, is het namelijk van wezenlijk belang om te weten of hun spraak ook verstaanbaar is voor personen die niet vertrouwd zijn met de spraak van CI-kinderen. In dit project gaan we de verstaanbaarheid beoordelen door gebruik te maken van verschillende methoden.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Identificeerbaarheid en verstaanbaarheid van de spraak van gehoorgestoorde kinderen met een cochleair implantaat. 01/10/2015 - 30/09/2017

Abstract

Tot voor kort bleven kinderen die doof geboren werden hun hele leven doof. Dit vormde een enorme belemmering voor de ontwikkeling van gesproken taal. Tegenwoordig kunnen dove kinderen met een probleem in het slakkenhuis geholpen worden door een cochleair implantaat (CI) zodat ze al op zeer jonge leeftijd kunnen "horen", of beter gezegd: ze kunnen geluiden waarnemen. Het eerste wat de ouders van deze kinderen zich afvragen is: "Zal mijn kind met een implantaat kunnen horen?" Het antwoord hierop is in ieder geval positief. De tweede vraag is meestal: "Zal mijn kind spreken en klinken zoals zijn normaalhorende leeftijdsgenootjes?" Deze vraag blijft tot dusver onbeantwoord. Dit aspect wordt in dit onderzoek vanuit twee perspectieven beschouwd, namelijk de identificeerbaarheid en de verstaanbaarheid van kinderen met een cochleair implantaat. 1) Identificeerbaarheid Recente onderzoeken tonen aan dat er in de spraak van zes- tot zevenjarige CI-kinderen kleine verschillen te vinden zijn ten opzichte van de spraak van normaalhorende kinderen. Maar zijn deze meetbare details ook hoorbaar voor het menselijke oor? Zijn ze met andere woorden opvallend genoeg om de spraak van CI-kinderen betrouwbaar te kunnen identificeren? Dit zal onderzocht worden door personen te laten luisteren naar opnames van de spraak van CI-kinderen, kinderen met een hoorapparaat en normaalhorende kinderen. 2) Verstaanbaarheid Een tweede onderzoeksvraag betreft de verstaanbaarheid van de spraak van CI-kinderen. Vooraleer deze kinderen naar de basisschool gaan, is het namelijk van wezenlijk belang om te weten of hun spraak ook verstaanbaar is voor personen die niet vertrouwd zijn met de spraak van CI-kinderen. In dit project gaan we de verstaanbaarheid beoordelen door gebruik te maken van verschillende methoden.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Publicatie monografie "Vocaalreductie in het Standaardnederlands in Vlaanderen en Nederland". 09/10/2007 - 31/12/2007

Abstract

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

De leraarskamer ontsloten. Archivering en ontsluiting van een verzameling gesproken Standaardnederlands, afkomstig van leraren Nederlands. 01/01/2007 - 31/12/2008

Abstract

Doel van dit project is de systematische archivering en ontsluiting van ca. 200 uren gesproken Standaardnederlands, afkomstig van 160 leraren Nederlands uit Vlaanderen en Nederland. Het gaat om een uiterst waardevolle verzameling spraak. Bij de samenstelling van het corpus werd rekening gehouden met diverse sociale en linguïstische variabelen. Bovendien gaat het om opnamen van hoge (stereo)kwaliteit. Het corpus kan als basis dienen voor zowel fonetisch, fonologisch als sociolinguïstisch onderzoek.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Uitspraakvariatie in het Standaardnederlands: sjwa-insertie in Vlaanderen en Nederland. 01/10/2005 - 30/09/2008

Abstract

Dit project beoogt de studie van sjwa-insertie in gesproken Standaardnederlands. Met sjwa-insertie wordt bedoeld: de invoeging van een sjwa in heterorganische consonantenclusters aan het woordeinde (bv. melk > mellek, dorp > dorrep) en middenin het woord (bv. werken > werreken, kalme > kalleme). Sjwa-insertie kan in verband worden gebracht met verschillende intra- en extralinguïstische factoren. Zo verbinden fonologen sjwa-insertie met factoren als klemtoon, syllabestructuur, de samenstelling van het consonantencluster en het aantal syllaben in het woord. Ook factoren als spreeksnelheid, woordfrequentie en de kwaliteit van de liquida zouden een rol kunnen spelen. Verder is bekend uit dialectstudies dat in de ene regio meer sjwa-insertie voorkomt dan in de andere. Ten slotte zou ook de manier waarop de spraak ontlokt is voor verschillen kunnen zorgen. Dit postdocproject wil deze variabelen empirisch onderzoeken en nagaan hoe ze onderling samenhangen. Dit zal gebeuren op basis van een ruime steekproef van sprekers uit verschillende regio's in Vlaanderen en Nederland.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Reductieverschijnselen in de hedendaagse standaardtaal in Vlaanderen en Nederland. 01/10/2003 - 30/09/2005

Abstract

Dit project beoogt de studie van reductieverschijnselen in spontaan, d.w.z. niet-voorgelezen, Standaardnederlands. Reductie wordt onderzocht in mono-, bi- en trisyllabische woorden, meerbepaald in pronomina, suffixen en leenwoorden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van spraak die reeds verzameld, gedigitaliseerd en getranscribeerd is voor het Corpus Gesproken Nederlands en in het kader van het VNC-project Variatie in de uitspraak van het Standaardnederlands. Het spontane VNC-materiaal bestaat uit gesprekken met leerkrachten Nederlands. Uit het Corpus Gesproken Nederlands worden drie componenten geselecteerd: toespraken, mondelinge presentaties en lessen (van niet-neerlandici). Deze drie types spontane spraak zijn zeker vergelijkbaar: telkens gaat het om niet-uitgezonden taal die door één persoon voor een publiek wordt uitgesproken. Specifieke doelstelling van het project is na te gaan of we evidentie vinden voor de stelling dat de uitspraak van hoogopgeleide sprekers zonder taalkundige training verschilt van de uitspraak van leerkrachten Nederlands, die vaak als prototypische standaardtaalsprekers worden beschouwd. Het hier geschetste onderzoek sluit aan bij de hernieuwde belangstelling voor de standaardtaal in Vlaanderen en Nederland, waarbij variatiepatronen in het Standaardnederlands bestudeerd worden vanuit het perspectief van divergentie en convergentie. De studie ligt ook in het verlengde van internationaal onderzoek naar variatie in de standaardtaal, b.v. in het Duits (o.a. Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland) en het Frans (o.a. Frankrijk, Canada, België).

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Reductieverschijnselen in de hedendaagse standaardtaal in Vlaanderen en Nederland. 01/10/2001 - 30/09/2003

Abstract

Dit project beoogt de studie van reductieverschijnselen in spontaan, d.w.z. niet-voorgelezen, Standaardnederlands. Reductie wordt onderzocht in mono-, bi- en trisyllabische woorden, meerbepaald in pronomina, suffixen en leenwoorden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van spraak die reeds verzameld, gedigitaliseerd en getranscribeerd is voor het Corpus Gesproken Nederlands en in het kader van het VNC-project Variatie in de uitspraak van het Standaardnederlands. Het spontane VNC-materiaal bestaat uit gesprekken met leerkrachten Nederlands. Uit het Corpus Gesproken Nederlands worden drie componenten geselecteerd: toespraken, mondelinge presentaties en lessen (van niet-neerlandici). Deze drie types spontane spraak zijn zeker vergelijkbaar: telkens gaat het om niet-uitgezonden taal die door één persoon voor een publiek wordt uitgesproken. Specifieke doelstelling van het project is na te gaan of we evidentie vinden voor de stelling dat de uitspraak van hoogopgeleide sprekers zonder taalkundige training verschilt van de uitspraak van leerkrachten Nederlands, die vaak als prototypische standaardtaalsprekers worden beschouwd. Het hier geschetste onderzoek sluit aan bij de hernieuwde belangstelling voor de standaardtaal in Vlaanderen en Nederland, waarbij variatiepatronen in het Standaardnederlands bestudeerd worden vanuit het perspectief van divergentie en convergentie. De studie ligt ook in het verlengde van internationaal onderzoek naar variatie in de standaardtaal, b.v. in het Duits (o.a. Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland) en het Frans (o.a. Frankrijk, Canada, België).

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

    Project type(s)

    • Onderzoeksproject