Het oude gasthuis in de Nederrij kent haar oorsprong in de 13de eeuw. Het is daarmee het oudste in de Kempen. In 1209 erkende Hendrik I, hertog van Brabant, Herentals als vrijheid, waarmee de stad gemachtigd was om een gasthuis op te richten. Nog vóór 1253 werd het Onze-Lieve-Vrouwegasthuis gesticht op de oever van de Kleine Nete.

Net als alle andere religieuze instellingen bouwden de gasthuiszusters een patrimonium op van onroerende goederen, die verpacht werden om de ziekenzorg en het levensonderhoud van de zusters te bekostigen. De Kleine Nete zelf bleef onder controle van de hertog van Brabant. Om een watermolen, sluis of stuw op te richten was dus de toelating van de hertog nodig. Ook het windrecht lag bij de hertog, dus voor een windmolen was dezelfde toelating (en betaling) nodig. Dat zou snel tot politieke strubbelingen leiden …

Sluizen en molens op de Kleine Nete

Schetstekening uit 1527 (Abdijarchief Tongerlo/Stadsarchief Herentals)

Domeinheren en hun greep op de middeleeuwse samenleving

Het dagelijks brood was een fundamenteel onderdeel van het middeleeuwse dieet. En om graan te malen waren molens nodig. Molens waren dan ook een verzekerde bron van inkomsten. Bewoners waren verplicht, op straf van boete, hun graan op de molen van de heer - in dit geval de hertog van Brabant - te laten malen, en ze betaalden daarvoor een ‘molster’. Dergelijke molens werden “banmolens” genoemd.

Molens werden verpacht aan molenaars, die jaarlijks een som geld of een aandeel graan betaalden. Indien een molenaar trouw aan de eisen voldeed, ging de molen over van generatie op generatie. Molenaars verkregen zo een stevige machtspositie in de samenleving, en behoorden tot de lokale notabelen.  

Herentals vecht het molenrecht aan

De verregaande rechten van de domaniale heren op de waterlopen riepen verzet op bij de inwoners van de vrijheid Herentals. Middeleeuwse steden stonden immers op hun autonomie. In 1358 gingen de watermolens in Herentals over naar Gerard Bau, leenman van de hertog van Brabant. Naast de verplichting om hun graan op de hertogelijke molens te laten malen, was het voor de inwoners van Herentals verboden handmolens te bezitten of om te vissen in de Nete.

Het stadsbestuur van Herentals betwistte deze richtlijnen, “seggende daer in [het molen- en waterrecht] van auts altyts in possessie geweest te syn”. Een commissie van vier onafhankelijke rechters (mogelijks schepenen van de stad Antwerpen) sprak zich uit in het voordeel van Herentals. De stad moest wel een jaarlijkse rente betalen aan de familie Bau. Het was een belangrijke overwinning: de burgers waren vrij om eigen molens op te richten - toch een belangrijke bron van energie in de middeleeuwse economie. Ook het stadsbestuur van Herentals kon nu een graantje meepikken van de moleninkomsten, en bouwde een stadswindmolen in Noorderwijk.    

De watermolens van Herentals

De oudste watermolen van Herentals is de molen “Ten Dorpe” aan de Molennete, die ten laatste in 1358 werd opgericht. Na een lang bestaan als graanwatermolen, kreeg het molenrad van “Ten Dorpe” vanaf 1835 zelfs nog een tweede leven als energiebron in de lakenfabriek van Diercxsens. Op de kaart van 1516 zien we nog twee andere watermolens: op het zgn. Abroek, de samenvloeiing van de Kleine Nete en de Molennete, en de Slagmolen bij de grote stuw op de Kleine Nete aan het oude Begijnhof.

De bevestiging van het molen- en waterrecht aan de inwoners van Herentals in 1358 maakte echter geen einde aan de conflicten over waterbeheer. In 1479 had de familie Bau alle molens in Herentals verkocht aan E.H. Wernerus, de abt van de abdij van Tongerlo. Omstreeks 1500 had Tongerlo de molen van het Abroek laten vervallen. Nu de watermolen het water van de Molennete en Kleine Nete niet langer ophield, kwamen er klachten vanuit Herentals dat de vesten droog stonden en de ambachtslui te weinig water hadden. Tongerlo bracht daar tegenin dat Herentals een dam in de rivier gelegd had, waardoor de molens van de abdij in de stad onbruikbaar waren. Na een nieuw proces voor de schepenen van Antwerpen in 1509 werd geordonneerd dat Herentals de dam uit de Nete moest verwijderen, en dat Tongerlo de sluizen (stuwen) en molens moest repareren en de loop van de rivier door de stad moest verzekeren.  

Ansichtkaart van de grote stuw op de Kleine Nete ten oosten van het Sint-Elisabethgasthuis (1913). Stadsarchief Herentals.

Grondbezit van het Sint-Elisabethgasthuis

Het patrimonium van het gasthuis werd in de loop van de middeleeuwen uitgebouwd. Inkomsten uit de ziekenzorg waren gering: de zieken werden kosteloos opgevangen. De gasthuiszusters moesten dus zelf de nodige inkomsten verzamelen. Novices dienden bij hun intrede in het klooster een bruidsschat te betalen, in geld of landerijen. Ook schenkingen en erfenissen van vrome stedelingen vergrootten het patrimonium. De hoeven, weiden, en akkers die het gasthuis verwierf, werden verpacht. Enkel in geval van acuut geldgebrek werden onroerende goederen verkocht.

Onder de belangrijke bezittingen van het gasthuis bevond zich eerst en vooral het gasthuiscomplex. In 1686 was er het klooster met kapel, ziekenhuis, keuken, pesthuis, huis voor de reizigers, schuur, stal, en brouwerij. Hierbij hoorde ook het Binnenpachthof, dat door de zusters zelf werd uitgebaat, en dat op dat moment twee paarden, vijftig runderen, en tachtig schapen telde. Een bakker, brouwer, wijngaardenier, wagenman, ambachtslieden en meiden en knechten hielden het klooster draaiende.

Het gasthuis kocht in 1699 de stadswindmolen in Noorderwijk, die verpacht werd tot in 1894. De Haenheuvelhoeve, in het Peertsbos ten noordwesten van Herentals, had een oppervlakte van maar liefst 47 hectare. De pachthoeve te Wolfstede werd in 1547 verdeeld over twee hoeves van elk 19 hectare. Verder bezat het gasthuis een pachthoeve in Sassenhout onder Vorselaar. Op elk van deze hoeves werkte een twaalftal mensen die de bijhorende akkers, weiden en heiden uitbaatten. Voor het beheer van de bossen was een boswachter in dienst. De jaarlijkse boskap werd vanaf de 18de eeuw een belangrijke bron van inkomsten.

De pachthoeve 'Haenhuvel' met bossen, akkers, heide, en beemden langs de Kleine Nete. Kaart van Joseph Johann Franz graaf de Ferraris (1771-1778). KBR - Kaarten en plannen - 108.

Meer weten?

  • Agentschap Onroerend Erfgoed 2021: Ziekenhuis Sint-Elisabeth
  • Agentschap Onroerend Erfgoed 2021: Sint-Elisabethgasthuis: poortgebouw, kapel en klooster met omheiningsmuur
  • Harry de Kinderen, De laatste levensdagen van de Herentalse molens, (XIXde – XXste eeuw), Historisch Jaarboek van Herentals I, 1986
  • Harry de Kinderen, Uit het verleden van de Herentalse molens, Historisch Jaarboek van Herentals II, 1987
  • Anneleen De Staercke, Een gasthuis in de Nederij (dertiende-zestiende eeuw). Met de moed om op te staan en door te gaan, Historisch Jaarboek van Herentals XIII, 2003
  • Jasperine Willems, Commissie van Burgerlijke Godshuizen en het beheer van de onroerende goederen, Historisch Jaarboek van Herentals XV, 2005
  • Jasperine Willems, De Commissie van Burgerlijke Godshuizen van Herentals en het beheer van de onroerende goederen (1795-1815) (Deel II en slot), Historisch Jaarboek van Herentals XVI, 2006
  • Molenecho's - Belgisch Molenbestand 2016: Watermolen ten Dorpe