Al enkele jaren rapporteert het nieuws in de warme zomermaanden steevast over de droogte in Vlaanderen. Het regenwater wordt te snel afgevoerd, en het grondwaterpeil blijft te laag. Daarom werken natuurbeheerders aan het herstellen van overstromingsgebieden langs onze rivieren: groenzones die het water vasthouden en in de grond laten infiltreren. Ze keren daarbij indirect terug naar een eeuwenoude vorm van landgebruik en rivierbeheer, de zgn. hooi- of vloeibeemden. De beemden waren geen verloren gronden. Ze vormden een fundamenteel onderdeel van de regionale landbouweconomie tot aan het begin van de 20ste eeuw.

De Kleine Nete: geografische situering

Het bekken van de Grote en Kleine Nete behoort tot het Scheldebekken. De Kleine Nete ontspringt in het Reties Goor ten noordoosten van Herentals. In Grobbendonk neemt de Kleine Nete de Aa, haar belangrijkste bijrivier, op. Te Lier komen de Grote en Kleine Nete samen en vormen de Beneden-Nete, die het water via de Rupel naar de Schelde afvoert. De totale lengte van Kleine Nete bedraagt zo’n 50 kilometer.

Begin van onze jaartelling: de Kleine Nete wordt alluviaal

Rivieren zijn voortdurend in verandering. Klimatologische omstandigheden en menselijk ingrijpen hebben een invloed op hun verloop. Na de laatste ijstijd 10 000 jaar geleden werd de Kleine Nete een relatief stabiele, meanderende rivier dankzij de dichte bossen die erosie tegenhielden.

Zo’n 2500 jaar geleden, grofweg het begin van onze jaartelling, zorgde ontbossing in functie van de landbouw voor toegenomen sedimentatie van de rivier met venig, siltig zand. De Kleine Nete werd dus minder diep en kreeg bij regenval meer water te verwerken dat nu makkelijker van de akkers vloeide. Het werd een overstromingsrivier: in de natte winterperioden overstroomde de alluviale vlakte, in de zomer trad er een relatieve verdroging op.

Vlaamse Milieumaatschappij - afdeling Operationeel Waterbeheer/Agentschap Informatie Vlaanderen, Van nature overstroombare gebieden rond de Kleine Nete (dataset), 2010.

Vloeibeemden?

Beemden zijn halfnatuurlijke landschappen die hun eigenheid aan menselijk beheer te danken hebben. De soorten fauna en flora die in de vochtige graslanden voorkomen hebben zich aangepast aan de combinatie van periodieke vernatting en een landbouwbeheer van maaien en/of begrazen.

Een netwerk van beken, grachten en sluizen die aansloten op de rivier zorgde voor de drainage van natte valleien of brachten omgekeerd het rivierwater naar de hoger gelegen weiden. Het bevloeien van de beemden in de wintermaanden zorgde voor de bemesting van de graslanden met slib en plantaardig materiaal. Het voedzame hooi werd in de zomer (juni en augustus) gemaaid als ruwvoeder voor paarden en vee. Na het hooien werden de beemden doorgaans begraasd.

De late middeleeuwen: met ordonnanties overstromingen tegengaan

In de 14de en 15de eeuw kenden de Kempen een periode van economische groei. Het was de bloeiperiode van de lakennijverheid en -handel in centrumsteden Lier en Herentals. Plannen werden gesmeed om de bevaarbaarheid van de beide Neten te bevorderen. In 1437 kondigde Bourgondische hertog Filips de Goede een ordonnantie af over het recht maken van de beide Neten. In Lier werd de Moltoren gebouwd, een sluis die het water van de Nete in de zomer moest ophouden.

Hoe meer de mens ingreep in het waterbeheer, hoe groter ook de kans op conflicten. Voor landbouwers was het onder water lopen van de natte graslanden (beemden) in de winter noodzakelijk, maar in de zomer wilden ze die beemden hooien en laten begrazen. Molenaars doorbraken echter het seizoensgebonden karakter van de wateraanvoer. Zij wilden het hele jaar door malen, en hielden in de zomer water op achter de molen, met stroomopwaarts overstromingen tot gevolg. Het waren deze inundaties die de hooioogst in gevaar brachten.

De watermolens waren eigendom van de lokale heer en de molenaars hadden een zekere machtspositie in de toenmalige maatschappij. De getroffen boeren lieten zich echter niet kennen. In 1762 dwongen omliggende boeren de molenaar van Grobbendonk met het geweer zijn sluizen te openen en werd zijn molen wekenlang dag en nacht bewaakt door de boeren!

Reglementering spitste zich daarom vooral toe op het onderhoud van de rivier door de boordeigenaars. Ieder jaar tussen 15 mei en 15 juni dienden zij de waterplanten, die de doorstroming zouden kunnen beletten, met de wortel uit te trekken. Begroeiing op de oever moest tot op 3 meter van de waterkant worden afgehakt.

Beemden voor kleine boeren en grote heren

Wie de eigenaar was van de vloeibeemden had een grote impact op de omgang met de rivier. Er waren twee vormen van landbouw langs de Kleine Nete. Grofweg stroomopwaarts van Herentals, werden de graslanden beheerd als “commons”, en was de gemeenschappelijke beweiding door de dorpskuddes van groot belang. Stroomafwaarts in de richting van Lier, werd de landbouw gedomineerd door grondgrondbezitters (meestal kloosters en abdijen) en hun pachthoeves. Zij hadden een meer commerciële aanpak, en beheerden “hun” rivierbeemden liever zelf, zonder de armzalige koeien van kleine boeren die hun vruchtbare beemden kwamen vertrappelen.

Het waren vooral de grootgrondbezitters die de Kleine Nete als overstromingsrivier wilden intomen. Naast hooi bracht immers ook de verkoop van hout veel op. Nat grasland werd zo op verscheidene plaatsen omgezet naar bosland en akkers.

Algemeen Rijksarchief, Figuratieve kaart uit het kaartboek van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen, fragment van vloeibeemden langs de Kleine Nete onder Ouwen (Grobbendonk), 1736.

De moderne tijd: de rivier onder controle brengen

Tegen de 18de eeuw hadden oorlogen de middeleeuwse inspanningen om de beide Neten bevaarbaar te maken teniet gedaan. In de 16de eeuw voer men op de Kleine Nete nog makkelijk tot Herentals; twee eeuwen later geraakte een kleine schuit nauwelijks tot Emblem.

De centrale overheid onder keizerin Maria Theresia greep in. Moderne ideeën over het beheersen van de natuur vonden in deze periode ingang. Overstromingen werden meer en meer als te bestrijden probleem gezien. Het water moest sneller stromen en daarvoor diende de rivier te worden geruimd en rechtgetrokken Zo werden de vereiste afmetingen van de Kleine Nete (breedte en diepte) bij wet vastgelegd. Enkele grote bochten werden doorgestoken. Aan de onderhoudsverplichtingen voor de boordeigenaars werd het uitdiepen van de rivier toegevoegd. Het bevloeien van weiden werd aan strenge voorwaarden onderworpen.

Uiteindelijk werd beslist de Kleine Nete te kanaliseren. Het stuk tussen Lier en Herentals werd tussen 1837-1839 gekanaliseerd. Langs de rivier werden dijken aangebracht. Zes sluizen moesten de waterstand regelen.

Kanalen maakten het mogelijk op gecontroleerde wijze grasland te bevloeien. Ongewenste overstromingen moesten voor eens en altijd tot het verleden behoren. Doorheen de hele Kempen zorgde het graven van talrijke kanalen voor een omvorming van de schrale heide tot productieve vloeibeemden gevoed met kalkrijk Maaswater. Tot begin 20ste eeuw bleef hooi essentieel voor een economie die door paardenkracht werd aangedreven.

De riviervallei droogt op

De rechttrekking, verdieping en verbreding van de Kleine Nete ging door tot de jaren ’50 en ’60 van de 20ste eeuw. De vloeibeemden verloren hun belang. Kunstmest verving de bemesting door rivierwater, landbouwers verkozen drogere gronden die ze machinaal konden bewerken, en bewoners en industrieën die zich in de oude winterbeddingen vestigden, eisten droge voeten. Belangrijke oppervlakten vochtige gebieden zijn door ingrijpen van de mens verloren gegaan. Het gras in de beemden groeide immers niet enkel in symbiose met de overstromingsrivier. Door versnelde waterafvoer en verlaging van het waterpeil viel ook het belangrijke contact met het grondwater weg. Deze verdroging is vandaag vooral in de zomer merkbaar.

Hoog tijd dus om de aloude vloeibeemden te herstellen?

Meer weten?