Vandaag, 18 april, is de Europese dag van de patiëntenrechten en eindigt ook de termijn waarbinnen burgers, op uitnodiging van minister F. Vandenbroucke, feedback konden geven op een voorstel tot wijziging van de Wet Patiëntenrechten uit 2002. De belangrijkste wijziging die door F. Vandenbroucke wordt voorgesteld, is om na het overlijden van de patiënt aan nabestaanden het recht tot inzage in het patiëntendossier te geven.  Dit zou zonder meer een belangrijke leemte invullen, omdat nabestaanden daarvoor nu een andere arts moeten inschakelen. De andere voorstellen zijn echter eerder technisch van aard en verbeteren de juridische positie van de patiënt niet echt fundamenteel. AHLEC, de Antwerpse Leerstoel voor Gezondheidsrecht en Gezondheidsethiek heeft samen met de Vereniging voor Ziekenhuisjuristen nagedacht over hoe de Wet Patiëntenrechten nog verder verbeterd kan worden. Zonder deze organisaties in enige mate te binden, volgen hierna enkele suggesties.

Tijdens Covid hebben vele patiënten aangevoeld hoe vaak hun wens om bezoek te ontvangen, werd ingeperkt. Zou het daarom niet wenselijk zijn het recht op bezoek in gezondheidsinstellingen in de wet te verankeren, met duidelijke en strikte uitzonderingen? Voor zover dit gemeenschapsmaterie is, kunnen daarover samenwerkingsakkoorden worden gesloten met de gemeenschappen.

Even fundamenteel lijkt het ons dat een patiënt die niet tevreden is over een arts en klacht indient bij de Orde van Artsen, ingelicht zou worden over het resultaat van die klacht. Sinds decennia is het zo dat klagende patiënten nooit worden ingelicht over de uitspraak van de Orde. Is het niet hoog tijd om meer transparantie na te streven? Patiënten die een tuchtklacht indienen, moeten het recht krijgen op informatie over het resultaat van hun klacht.

Een goede gezondheidszorg vereist een nauwe samenwerking tussen zorgverlener en patiënt. Rechten brengen echter ook plichten mee. Ook patiënten hebben (afdwingbare en morele) plichten. Zou het niet aangewezen zijn in de wet op te nemen dat patiënten de plicht hebben de zorgverlener zo volledig en correct mogelijk in te lichten over hun gezondheidstoestand, de adviezen en instructies van de gezondheidszorgbeoefenaar na te leven, en de rechten van de zorgverlener en die van andere patiënten te respecteren, in het bijzonder het recht op fysieke en psychische integriteit en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer?

Het voorstel van F. Vandenbroucke om de zorgverlener te verplichten informatie schriftelijk te verstrekken wanneer het gaat om complexe en pertinente informatie, overtuigt ons niet. Niet alleen zullen de begrippen ‘complex en pertinent’ tot heel wat betwistingen aanleiding geven, maar deze plicht tot schriftelijk informatie zou een enorme administratieve last voor de zorgverlener teweegbrengen. Bovendien is schriftelijke informatie niet altijd de wens van de patiënt. Ook zou die plicht haaks staan op de bedoeling van de wetgever in 2002 om de relatie tussen arts en patiënt niet te juridiseren door te veel gebruik te maken van schriftelijke toestemmingsformulieren.

Patiënten die hun patiëntendossier willen inzien, hebben vaak bijstand nodig, zeker patiënten die zich kwetsbaar voelen of minder gezondheidsvaardigheden hebben. Wij pleiten ervoor om aan de patiënt het recht op toelichting door een zorgverlener te geven bij inzage van het patiëntendossier.

Ook het heikele punt van wat onder ‘gegevens van derden’, moet worden verstaan, verdient eindelijk een oplossing. Op dit moment mogen gegevens van derden niet aan de patiënt worden meegedeeld, bv. gegevens verstrekt door familieleden. Best is om een onderscheid te maken tussen gegevens die door derden zijn verstrekt over de patiënt (bv. alcoholprobleem), niet aan de patiënt bekend te maken, tenzij dit relevant is voor de behandeling. Persoonsgegevens van derden kunnen evenwel nooit worden bekend gemaakt.

De situatie doet zich wel vaker voor dat een patiënt wilsonbekwaam is en zich in een terminale fase bevindt. De zorgverlener die overweegt de behandeling stop te zetten, moet daarvoor weten met wie hij dit moet overleggen. Dit zou in de wet moeten worden vastgelegd.

Verder zijn er de negatieve en positieve wilsverklaringen, waarbij de patiënt schriftelijk aangeeft ofwel een bepaalde behandeling te weigeren (bv. niet te reanimeren) ofwel integendeel uitdrukkelijk om een behandeling vraagt, indien hij wilsonbekwaam wordt. We pleiten ervoor dat de zorgverlener i.p.v. een loutere uitvoerder hier uitzonderlijk de bevoegdheid krijgt om wegens gegronde redenen van die wilsverklaring af te wijken, bv. indien ondertussen een behandeling voor de ziekte van de patiënt is gevonden. Wij pleiten er verder ook voor om patiënten de mogelijkheid te geven de wilsverklaringen te laten registreren, zodat de zorgverlener er tijdig kennis van kan nemen.

Tot slot hopen wij dat voor de discussie over de wijziging van de Wet Patiëntenrechten voldoende tijd wordt genomen en er daarbij een evenwicht wordt nagestreefd tussen de verbetering van de positie van de patiënt en wat voor de zorgverlener haalbaar is.

T. Vansweevelt, H. Diet, E. Delbeke, S. Tack, K. Van Assche, C. Lemmens, A. Vijverman, F. Dewallens, S. Lierman.