Onderzoek

Centraal in dit project staan de laatmiddeleeuwse voedselcrisissen in een stedelijke omgeving. Als stedelijke omgeving werd gekeken naar vijf grote steden (vier in Vlaanderen, één net buiten Vlaanderen). Om de voedselcrisissen beter te begrijpen werd enerzijds gekeken naar de evolutie van graanprijzen en anderzijds naar de omgang met graan van stedelijke grootgrondbezitters, de grote spelers in de laatmiddeleeuwse graaneconomie.

Om nieuwe prijsreeksen voor graan op te stellen voor de 14e eeuw, werden talloze graantransacties uit het bronnencorpus gehaald en verzameld in een databank. Vooral de graansoorten tarwe en haver werden in grote hoeveelheden verhandeld. Uit al deze transacties zijn er verschillende soorten prijzen te halen. Verkoopprijzen, aankoopprijzen, pacht die werd omgezet in cash-bedragen, geschatte waardes van landbouwopbrengsten enzovoort. Voor de vijf case-studies die hier aan bod komen, werden meer dan 5000 transacties over de hele veertiende eeuw verzameld in een uitgebreide databank. Hiervoor werden (niet voor elke transactie) de graansoort, verkoper, koper, datum, plaats, hoeveelheid en bedrag genoteerd.

Op bovenstaande afbeelding is de rubriek voor het verkoop van tarwe te zien van het hospitaal Saint-Sauveur te Rijsel voor het jaar 1341-1342. De verschillende soorten informatie werd in kleur aangeduid. Bron afbeelding: Rijsel, Archives Départementales du Nord, Archives Hospitalières VI E 7 n° 13, 1341-1342.

Uit deze schat aan informatie kunnen verschillende prijs- en graantypes tegenover elkaar vergeleken worden. Dit kan voor steden onderling, maar ook tussen de verschillende grootgrondbezitters in éénzelfde stad. Daarnaast is de chronologie van het prijsverloop, zowel op lange als korte termijn zeer belangrijk. Hiermee wordt op lange termijn het regionale karakter van de graanmarkten duidelijk (marktintegratie of niet?). Op korte termijn kunnen we door de gedateerde transacties bestuderen hoelang periodes van hoge prijzen precies aanhielden en welk deel van de stedelijke bevolking hieronder leden.

Deze graanprijzen moeten vervolgens aan de context worden getoetst. Welke gebeurtenissen die een invloed konden hebben op de graanprijs vonden plaats op welk moment en op welke plaats? De meteorologische omstandigheden zijn hierin de meest belangrijke factor. Extreme weer (te warm, te koud, te droog of te nat) kon een enorme invloed hebben op de kwaliteit van de oogst. Daarnaast zijn ook oorlogscampagnes van belang. Doortochten van legers doorheen agrarisch gebied konden grote vernietigingen teweeg brengen. Bovendien konden handelsrelaties tussen verschillende regio’s door deze oorlogscontext onderbroken worden. Evenzeer waren de verschillende uitbraken van pest van belang. Beginnend met de Zwarte Dood in 1348 en gevolgd door meerdere pandemieën, konden deze episodes ook een desastreus zijn voor de voedselvoorziening van een stad, vooral wanneer ze samenvielen met oogstmislukkingen. Hoe de prijs werd beïnvloed door al deze factoren en hoe de reactie op zowel chronologisch als geografisch vlak verschilde staat hierin centraal.

Door deze prijsreeksen te confronteren met laatmiddeleeuwse Vlaamse loonreeksen (opgesteld door Sam Geens (UAntwerpen) aangevuld met lonen uit de bronnen die in dit project worden gebruikt), kunnen we de evolutie van het reële loon reconstrueren voor de 14e eeuw. Hiermee komt de levensstandaard van de laatmiddeleeuwse stedelijke bevolking in beeld, maar vooral ook wanneer deze in moeilijkheden kwam om zichzelf te voeden. Hoe gedetailleerder de prijsreeksen dan zijn, hoe preciezer we deze duurteperiodes kunnen aanduiden.

Naast de enorme berg aan data omtrent de prijs van verschillende graansoorten kunnen we uit de rekeningen van de verschillende (kerkelijke) grootgrondbezitters ook de inkomsten en uitgaven analyseren. Een tweede databank is hiervoor aangelegd, die deze gegevens verzameld. Enerzijds kunnen we hiermee aan de slag om de organisatie van de landbouw in kaart te brengen, wat vooral voor de Noord-Franse regio nog niet uitvoerig bestudeerd werd. Welke producten waren belangrijk en wat waren de productieniveaus hiervan? Hoe werd de oogst georganiseerd? Welke beslissingen werden gemaakt in relatie tot de prijs of inkomstenniveaus van verschillende graansoorten? Dit kan dan vergeleken worden met de laatmiddeleeuwse situatie in Binnen- en Kust-Vlaanderen, regio’s die hieromtrent wel al werden bestudeerd.

Binnen de context van de verschillende organisatiestructuren van de landbouw kan dan bovendien geanalyseerd worden of en hoe verschillende grootgrondbezitters hun graaneconomie aanpasten aan de veranderende prijs of opbrengst van graan. Dit is niet mogelijk voor elke instelling: er moeten voldoende bronnen aanwezig zijn om een vergelijkende studie te kunnen uitvoeren over de gehele 14e eeuw. Adaptatie zou kunnen gebeuren op vier verschillende vlakken. Eerst en vooral konden er op het vlak van productie (andere gewassen, hoeveelheid…) aanpassingen gedaan worden. Ten tweede is er de consumptiekant van het verhaal: hoeveel werd door de instelling zelf opgegeten en hoe evolueerde dit doorheen de tijd? Als derde is er het commercialisatieverhaal. Hoeveel werd verkocht en aan welke prijs? Tot slot is de relatie met de pachters van de grootgrondbezitters ook van belang (surplusextractie): wat is hun relatie met deze pachters, met de nadruk op de achterstallen en de schulden van deze pachters.

Met deze gecombineerde onderzoeksvragen kunnen we de voedselcrisissen uit de 14e eeuw beter begrijpen. Enerzijds kunnen voedselschokken veroorzaakt door verschillende factoren geïdentificeerd worden in tijd en plaats, maar anderzijds kunnen deze ook beter gedateerd worden. Daarnaast kunnen we ook bestuderen hoe de grootgrondbezitters in de grote Vlaamse steden omgingen met deze voedselschokken en of zij hierin een mitigerende of eerder coproducerende rol spelen.