Kerncompetenties van de master taal- en letterkunde

In de master taal- en letterkunde staan de volgende doelstellingen centraal.

De masteropleiding taal- en letterkunde bouwt verder op de basiscompetenties, -vaardigheden en -attitudes die studenten verworven hebben in de bacheloropleiding taal- en letterkunde, en biedt verdiepend onderwijs aan dat zo nauw mogelijk aansluit bij actueel wetenschappelijk onderzoek.
Daarbij verwerven de studenten de volgende kerncompetenties in de master in de taal- en letterkunde:
• zij beschikken over de noodzakelijke vaardigheden om, in overeenstemming met de gangbare methodologische invalshoeken in hun vakgebied, in functie van een onderzoeksthema zelfstandig gegevens te verzamelen, te selecteren en te verwerken, en om documenten kritisch te interpreteren.
• zij zijn vertrouwd met de belangrijkste primaire en secundaire literatuur, de belangrijkste theorieën en de basisnoties van hun onderzoeksdomein, en kunnen op basis daarvan een eigen standpunt ontwikkelen.
• zij kunnen over de structuur en het gebruik van de door hen bestudeerde talen reflecteren en beschikken mede daardoor over de nodige talige en communicatieve vaardigheden om niet alleen mondeling en schriftelijk over hun onderzoek te rapporteren, maar ook efficiënt aan discussies met betrekking tot hun vakdomein deel te nemen en daarbij hun eigen positie te verdedigen.
• zij kunnen de maatschappelijke relevantie en het wetenschappelijk gehalte van hun onderzoek evalueren, en daartoe zelfstandig evoluties binnen hun wetenschapsdomein en de bredere culturele, politieke en maatschappelijke context ervan opvolgen en beoordelen.
Om deze kerncompetenties te verwerven, volgen masterstudenten een opleiding in één of twee talen en de met deze geassocieerde literatuur, waarbij zij zelf hun wetenschappelijk traject uittekenen en kiezen voor een klemtoon op de studie van de taal- of letterkunde. De masterproef vormt een belangrijke component van de opleiding, waarin de bovenvermelde competenties geïntegreerd toegepast worden.
De bovenstaande kerncompetenties werden verder uitgewerkt in een lijst van zestien competenties die samen een geheel van vakkennis, vaardigheden en attitudes vertegenwoordigen.

1. De masters zijn in staat om zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur te verzamelen en te selecteren, en ook om - in functie van onderzoek - gegevens te verzamelen, te selecteren en te verwerken (primaire literatuur, documenten, corpora, enquêtes, enz., al naargelang hun onderzoeksdomein).

2. De masters zijn in staat teksten en andere documenten te situeren in hun context (historisch, ideologisch, stilistisch), het type tekst of document te herkennen, en op basis hiervan een persoonlijke interpretatie te ontwikkelen.

3. De masters zijn vertrouwd met de gangbare en actuele methodologische invalshoeken binnen het onderzoeksdomein en zijn in staat deze autonoom toe te passen.

4. De masters beschikken over de nodige kennis i.v.m. de literatuur en de publicatiegewoontes van het vakgebied (tijdschriften, websites en andere digitale middelen,…).

5. De masters zijn vertrouwd met de belangrijkste theorieën in het vakgebied, zowel actuele als minder actuele, kunnen de basisnoties van het onderzoeksdomein vlot hanteren en een eigen standpunt ontwikkelen ten aanzien van de door hen bestudeerde domeinen.

6. De masters zijn vertrouwd met de belangrijkste primaire literatuur binnen hun vakgebied (literaire teksten, teksten van linguïstische en andere auteurs).

7. De masters zijn vertrouwd met de belangrijkste problemen binnen het vakgebied.

8. De masters kunnen het eigen vakgebied situeren t.o.v. andere wetenschapsdomeinen en actief op zoek gaan naar verbanden met deze domeinen.

9. De masters beschikken over basisinzichten in de structuur en het functioneren van de taal waarin zij de masterproef schrijven en kunnen over de structuur en het gebruik van taal reflecteren.

10. De masters hebben de linguïstische en communicatieve vaardigheden verworven om zowel mondeling als schriftelijk te kunnen rapporteren, met inbegrip van elektronische rapportage.

11. De masters hebben de linguïstische en communicatieve vaardigheden verworven om argumentatieve teksten te schrijven, efficiënt aan discussies over hun vakdomein deel te nemen en daarbij hun eigen positie overtuigend te verdedigen.

12. De masters hebben de linguïstische en communicatieve vaardigheden verworven om een wetenschappelijke probleemstelling zo scherp en zo precies mogelijk te formuleren als uitgangspunt van het eigen onderzoek.

13. De masters hebben een behoorlijk analytisch-interpretatief vermogen ontwikkeld.

14. De masters hebben een kritische ingesteldheid ten aanzien van het wetenschappelijke gehalte en de maatschappelijke relevantie van het eigen onderzoek.

15. De masters zijn in staat nieuwe ontwikkelingen binnen hun onderzoeksdomein en de relevante wetenschappelijke en culturele context actief maar kritisch op te volgen.

16. De masters beschikken over een kritische oriëntatie in de brede culturele, politieke en maatschappelijke context.