Law

PhD defenses 2024

Attend a PhD defense or consult past defenses

Constitutional Strategies in the face of Multi-level Governance: an Empirical Legal Theory of EU Integration - Alberto Nicotina (17/5/2024)

PhD defense Alberto Nicotina

  • Friday 17 May 2024 - 5 pm
  • Supervisors: prof. dr. Patricia Popelier (Faculty of Law) and prof. dr. Peter Bursens (Faculty of Social Sciences)
  • You can attend the defense in person or online. Please register in advance via this link.

Abstract
Nowadays in the territory of the European Union power is spread across different overlapping levels. This institutional setting has been defined as ‘multi-level governance’ and it is currently one of the most hotly debated concept in political science. At the national level, constitutional actors (national and subnational parliaments and executives; ordinary and apex courts) are called, each within the mandate assigned to it by national constitutions, to secure the jurisdictional integrity of both national and European law within national boundaries, while at the same time providing legitimacy to EU claims of authority. Building on existing studies, the thesis considers two main constitutional strategies: an ‘efficiency strategy’ focusing on the efficient implementation of EU law, and a ‘legitimacy strategy’ characterized by the need to legitimize the ‘intrusion’ of EU law into the national legal order. In practice, these translate inter alia in foreseeing or not procedural or substantive obstacles (such as super-majorities or referendum) for the ratification of EU treaties, or accepting or contesting the primacy of EU law over national law.

By looking at the national constitutional frameworks, the study measures whether they are more “open by design”, or in turn whether they value more the “integrity” vis-à-vis external potential threats. After placing each constitutional system on this spectrum, the study tackles the questions a) What contextual factors explain the orientation of the constitutional design towards “openness” or “integrity”? b) What explain the evolution over time of the national constitutional design? To answer such questions, the study employed an interdisciplinary research approach combining doctrinal legal research (carried out on the basis of country reports drafted by national experts in 12 EU Member States), Qualitative Comparative Analysis (QCA) and basic game theoretic models. Following a conjunctural-causation logic, the research shows that different combinations of social, historical, political and economic contextual factors are sufficient to explain the constitutional design in different cases. Finally, it demonstrates that, through their (sometimes seeming antagonistic) interactions with supranational actors, national constitutional actors aim to strike a balance between both the efficient and legitimate implementation of EU law, highlighting the need to preserve an heterarchical constitutional structure.


Naar een grotere rechtsvormende rol voor het Belgische Hof van Cassatie binnen de mogelijkheden en grenzen in een Europese gelaagde rechtsorde. Een thematische rechtspraakanalyse in het domein van het procesrecht - Aurélie Hendrickx (16/2/2024)

Doctoraatsverdediging Aurélie Hendrickx

  • vrijdag 16 februari 2024 - 17 uur
  • Promotoren: prof. dr.  Stefan Rutten (Universiteit Antwerpen) & prof. dr. Beatrix Vanlerberghe (Universiteit Antwerpen)
  • Om de verdediging fysiek of online bij te wonen, kan u zich inschrijven via deze link.

Abstract

Als hoogste nationaal rechtscollege vervult het Hof van Cassatie een belangrijke rechtsvormende rol. Ingevolge de Europeanisering heeft deze rechtsvormende rol reeds lang een bijkomende dimensie gekregen: de Europese wetgeving en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Europees Hof van Justitie beïnvloeden het nationale recht en dus ook de nationale cassatierechtspraak. Maar ook op nationaal niveau fungeert het Hof van Cassatie niet als enige hoogste rechter; het Grondwettelijk Hof en de Raad van State vervullen vanuit hun wettelijke opdracht eveneens een rechtsvormende rol. In een gelaagde Europese rechtsorde waar de top van de rechterlijke piramide ‘gedeeld’ wordt door diverse rechtscolleges op nationaal én supranationaal niveau, rijst de vraag naar de werkelijke beoordelingsruimte of autonomie van het cassatiehof. Deze vraag wordt nog interessanter in het domein van het procesrecht, met name in het licht van de zogenaamde ‘procedurele autonomie’.

Dit onderzoek vertrekt van het huidige normatieve kader waarbinnen het Hof van Cassatie zijn rechtsvormende rol vandaag kan, mag en moet vervullen. Op basis van de verhouding van samenwerking, doorwerking en wisselwerking tussen het Hof van Cassatie en de hierboven genoemde hoogste rechtscolleges worden de grenzen en mogelijkheden waarbinnen het Hof van Cassatie zijn rechtsvormende rol vervult, vastgesteld.

In een thematisch rechtspraakonderzoek wordt vervolgens geanalyseerd hoe het Hof van Cassatie in zijn rechtspraak omgaat met de grenzen en mogelijkheden vastgesteld in het normatief kader. Dit gebeurt op basis van drie thema’s uit het burgerlijk procesrecht en in het bijzonder, het overkoepelende thema van het recht op toegang tot de rechter. Daarbij wordt vanuit een intradisciplinaire en rechtsvergelijkende benadering van elke thematiek onderzocht of het Hof in het licht van zijn verhouding met bovengenoemde andere hoogste rechtscolleges over alternatieve grenzen en mogelijkheden beschikt om zijn rechtsvormende rol te vergroten.

Binnen elke thematiek had, en heeft het Hof ook vandaag nog, een rechtsvormende rol te vervullen. Op sommige punten is het Hof eerder terughoudend en lijkt de rechtsvorming door de cassatierechter (louter) gestuurd door de wettelijke en jurisprudentiële grenzen waarbinnen de rechter ageert; op andere punten kan het optreden van de cassatierechter dan weer gecategoriseerd worden als maximalistisch rechtsvormend optreden. Uit de analyse van de beoordelingsruimte van het Hof van Cassatie kunnen binnen elke thematiek diverse anticipatieve, constructieve en casus-gebonden grenzen en mogelijkheden worden gedestilleerd die de cassatierechter zou kunnen aanwenden om zijn rechtsvormende rol, ook in de toekomst en ook buiten de betrokken thema’s om, nog te vergroten.

Een analyse van het gelijkheidsbeginsel bij aanvullende pensioenen voor deeltijdse en tijdelijke werknemers, voor arbeiders en bedienden en voor jongere en oudere werknemers - Sarah Knoops (31/1/2024)

Doctoraatsverdediging Sarah Knoops

  • woensdag 31  januari 2024 - 17 uur
  • Promotoren: em. prof. dr.  Daniël Cuypers (Universiteit Antwerpen) & prof. dr. Britt Weyts (Universiteit Antwerpen)
  • Om de verdediging fysiek of online bij te wonen, kan u zich inschrijven via deze link.

Abstract

Ondanks het feit dat steeds meer werknemers genieten van een aanvullend pensioen, bestaan er in de praktijk nog veel verschillen in pensioenopbouw. Het niveau van deze tweede pensioenpijler behoort immers tot de contractuele vrijheid van de inrichters. Tegelijkertijd geniet nog steeds niet elke werknemer van een aanvullend pensioen. Het toekennen ervan is immers geen wettelijke verplichting. Dit vrijwillig karakter onderscheidt aanvullende pensioenen van wettelijke pensioenen (eerste pijler).

Bij de beoordeling van verschillen in aanvullend pensioen bakent het gelijkheidsbeginsel de grenzen af. Aan de hand van diverse discriminatievraagstukken onderzoeken we de concrete toepassing van dit gelijkheidsbeginsel op aanvullende pensioenen voor deeltijdse en tijdelijke werknemers, voor arbeiders en bedienden en voor oudere en jongere werknemers. Vervolgens worden de aansprakelijkheid en de compensatie belicht als instrumenten voor het handhaven van het gelijkheidsbeginsel. Deze klassieke juridische analyse vertrekt vanuit het Europese Unie en Belgisch recht, aangevuld met een functionele rechtsvergelijking met Nederland en Luxemburg.

Tot slot volgen enkele aanbevelingen aan de wetgever, de sociale partners en de rechterlijke macht. Omdat aanvullende pensioenen maatwerk zijn, worden open discriminatienormen aanbevolen. Rechters hebben daarbij de grote verantwoordelijkheid die open normen zinvol in te vullen. Een kritische toetsing blijft cruciaal opdat discriminatienormen kunnen leiden tot maatschappelijke verandering. Hiertoe stellen we het effectiviteitsbeginsel van het discriminatierecht en de menselijke waardigheid van de werknemer voorop als bijkomende toetsingscriteria.

Rethinking Tax Sovereignty in the European Union: Towards Principled European Tax Integration - Sam van der Vlugt (25/1/2024)

PhD defense Sam van der Vlugt

  • Thursday 25 January 2024 - 2:30 pm at Università di Salerno, Italy
  • Supervisors: prof. dr. Bruno Peeters(University of Antwerp) & prof. dr. Pasquale Pistone (Università di Salerno)
  • Joint PhD Universitá di Salerno, Italy & University of Antwerp
  • The defense can be attended online: Link naar verdediging S.J. van der Vlugt, 14:30, 25/01/2024

Abstract

This dissertation deals with the interaction of national taxing powers and the body of European Union law. The dissertation takes a constitutional angle by firstly tracing the roots of the current division of public power and the exercise of sovereignty by the state throughout history up to the current day conception that should be taken of sovereignty. This conception is subsequently applied to the integration in taxation in the European Union, Herein, several problems are identified for the field of tax law that are hampering the fulfilment of the democratic promise of the project of European integration as enclosed in the Treaties of the Union. To address these difficulties with respect for the distinct features present in the national setting, the analysis sketches a dialogical sphere that is already present in the Treaties that could resolve this integrative deadlock, and proposes a new integrative path for especially direct taxation that answers to the goals that are laid down in the Treaties. This will require a significant redevelopment of the integrative agenda that is currently tabled by the Commission, and especially that the Member States take up their democratic responsibility. If not, the constitutional framework that is present in both the national and the supranational setting might provide the next obstacle to the current common exercise of taxing powers, as this is not done in line with the goals of the Treaties and thus the democratic promise these contain towards citizens.

Cultural Heritage in Cuba: Elements and mechanisms of Legal protection - Rosa J. González Ruiz (19/1/2024)

PhD defense Rosa J. González Ruiz

  • Friday 19 January 2024 - 9:00 am at Universidad de Oriente, Santiago de Cuba
  • Supervisors: prof. dr. Esther van Zimmeren (University of Antwerp) & Nilda H. Rizo Pérez (Universidad de Oriente)
  • Joint PhD Universidad de Oriente (Cuba) & University of Antwerp

Abstract

The inadequacies in the theoretical and normative conception of the elements and mechanisms of the legal protection of Cuban cultural heritage, which adversely affect the fulfilment of its social function for present and future generations, is the scientific problem that encourages this research.

Its object of study is the protection of cultural heritage from the legal perspective, approached from the elements and mechanisms of the legal system for the preservation of cultural heritage, in which its field of action is established.

Consequently, its general objective is to establish theoretical guidelines of the elements and mechanisms of legal protection of cultural heritage in Cuba, from a historical, doctrinal, and comparative study, which favours its theoretical and normative conception contributing to fulfilling its social function for present and future generations.

Among its main results are: historical systematization of the foundations of the legal protection of cultural heritage as a support for the fulfilment of its social function for present and future generations; identification of the elements and mechanisms used to guarantee the protection of cultural heritage in the countries studied and in international legal instruments, and: diagnosis of the principal insufficiencies of the Cuban legal framework in force, which attempt against the fulfilment of the social function of cultural heritage.

Grensoverschrijdende toegang tot levenseinde-diensten in Europa: een analyse in het licht van de mensenrechtenwetgeving en het EU-recht - Sien Loos (16/1/2024)

Doctoraatsverdediging Sien Loos

  • dinsdag 16 januari 2024 - 17 uur
  • Promotoren: prof. dr. Kristof Van Assche (Universiteit Antwerpen) & prof. dr. Steven Lierman (KU Leuven)
  • Dubbeldoctoraat Universiteit Antwerpen & KU Leuven
  • Om de verdediging fysiek of online bij te wonen, kan u zich inschrijven via deze link.

Abstract

De mogelijkheden om euthanasie en medische hulp bij zelfdoding te krijgen in Europa zijn relatief beperkt; de landen die een vorm van hulp bij sterven toelaten, zijn dun gezaaid. Sinds de eeuwwisseling hebben patiënten uit restrictieve landen zich in toenemende mate bereid getoond om het verbod in eigen land te omzeilen en een legale oplossing te zoeken buiten de landsgrenzen. Bewijzen hiervan zijn de groeiende patiëntenstromen van Frankrijk naar België en het zogenaamde “zelfmoordtoerisme” naar Zwitserland. De grensoverschrijdende toegang tot euthanasie en hulp bij zelfdoding hangt in de eerste plaats natuurlijk af van iemands fysieke en financiële toestand, maar dat zijn niet de enige factoren die meespelen. Wie wil reizen met het oogmerk om op een serene manier te kunnen sterven, zou immers evenzeer op wettelijke en feitelijke beletsels kunnen stuiten, zowel in eigen land (uitstroombeperkingen) als in het land van bestemming (instroombeperkingen). Het onderzoek had tot doel deze beperkende maatregelen in kaart te brengen en de wettelijke toelaatbaarheid ervan te analyseren. Die analyse gebeurde aan de hand van twee grote kaders: de mensenrechtenwetgeving (het mensenrechtelijk kader) en het EU-recht (het Europeesrechtelijk kader). Het proefschrift biedt bijgevolg een integraal overzicht van de mate waarin de lidstaten onder het mensenrechtelijk en het Europeesrechtelijk kader gerechtigd zijn om de grensoverschrijdende toegang tot euthanasie en hulp bij zelfdoding aan banden te leggen. Meer algemeen blijkt uit het onderzoek dat het Europeesrechtelijk kader veelal striktere grenzen stelt aan de beleidsvrijheid van de lidstaten in de context van grensoverschrijdende levenseinde-diensten dan het mensenrechtelijk kader. De lidstaten krijgen onder beide kaders weliswaar een ruime beleidsvrijheid om ethisch beladen kwesties te reguleren op het eigen grondgebied, maar zodra de invloed van een beperkende maatregel de landsgrenzen te buiten gaat, komt het Europeesrechtelijk kader een stuk strenger voor de dag. Dat is mede te wijten aan het feit dat het mensenrechtelijk kader op heel wat punten ruimte laat voor interpretatie en dus ook minder pasklare antwoorden aanreikt. Door de grote terughoudendheid die de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kenmerkt in ethisch beladen kwesties, kan echter worden aangenomen dat de beleidsvrijheid onder het mensenrechtelijk kader doorgaans ruimer zal zijn dan die onder het Europeesrechtelijk kader.