In een algemene toelichting wordt verwezen naar de bestaande, maar nog onvolledige, inventarissen als eerste kennismaking met de collectie. Daaropvolgend worden in een inleidend artikel de verschillende redenen en benaderingswijzen belicht met betrekking tot de inventarisering van de manuscripten.

Toelichting

Zowel archivalia als literaria werden onder de benaming ‘handschriften’ samengebracht. Beide soorten bronnen worden evenwel niet van elkaar gescheiden – wat in 1987 werd aangekondigd en al zou dat wenslijk zijn –, omdat anders de aloude plaatsing van de handschriften op de boekenplank door elkaar zou worden gehaald.

De handschriften zijn met wisselende diepgang geïnventariseerd, afhankelijk van tijd en omstandigheden, alsook van de mate van belangstelling  voor een of ander manuscript. Als vertrekbasis werd uitgegaan van de beschrijvingen door Piet Grootens  s.j. († 1985), bibliothecaris van het Ruusbroecgenootschap van 1947 tot 1953 die de eerste 52 codices vooral inhoudelijk beschreef (geciteerd als “inventaris Grootens”), en van de Oude inventaris van de handschriften van het Ruusbroecgenootschap volgens de cartotheek met registers door Albert Ampe s.j  († 2004), conservator, opgesteld vóór 1975 (geciteerd als “inventaris Ampe”). Beide inventarissen zijn verwerkt in dit digitale overzicht.
Bovendien bestaat er een voorlopige en nog niet voltooide Beschrijving van de los bewaarde fragmenten uit het Ruusbroecgenootschap (pdf - 375 Kb) van de hand van Hans Kienhorst (Radboud Universiteit Nijmegen, 2010). Merk op: de signaturen "Lat. fr. + nummer" en "Neerl. fr. + nummer" zijn werksignaturen van de auteur en mogen dus niet beschouwd worden als de officiële signaturen van de handschriftenfragmenten in de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap.

De bedoeling is hoofdzakelijk om aan de onderzoek(st)er een soliede vertrekbasis voor verder onderzoek aan te bieden. In dit verband wordt deze vriendelijk verzocht te melden wanneer hij/zij een bepaald manuscript  bestudeert in functie van een wetenschappelijke publicatie. Dit laat ons toe de literatuur over een manuscript te actualiseren. Gelieve dit te berichten aan de bibliothecaris  van het Ruusbroecgenootschap.

Zo heeft Lore Lievens als master-studente Historische Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Gent in het kader van een stageopdracht binnen haar letterenopleiding van november 2014 tot februari 2015 uit de collectie handschriften van het Ruusbroecgenootschap negen manuscripten onderzocht. Bestaande beschrijvingen heeft zij meer uitgediept, sommige handschriften heeft zij voor de eerste maal beschreven. Het resultaat van haar waardevolle bevindingen kan hierbij in haar stageverslag (pdf - 2 Mb) worden geconsulteerd. De beschrijving van de door haar geselecteerde manuscripten worden in deze elektronische inventaris onder haar naam gepubliceerd.

Frans Hendrickx 
(januari 2018)

 

Inleiding

De collectie ontsluiten: een culturele noodzaak

Het Ruusbroecgenootschap vierde in 2001 op plechtige wijze zijn vijfenzeventigjarig bestaan met een academische zitting en met de publicatie van de lezingen bij die gelegenheid en van een boek over zijn begintijd.1 
Nu het al een goed eind op weg is in de vierde kwarteeuw van zijn bestaan, wordt het langzamerhand hoog tijd dat tegemoet wordt gekomen aan een reeds in de jaren veertig van de vorige eeuw door de Provinciale Kultuurdienst West-Vlaanderen geuit verlangen: “Daar zijn zooveel kanten en zijden die tot ons nut en tot onze eer op een breedere verhandeling en een aanschouwelijke uitbeelding wachten: … onze documenten uit de abdijen, onze vroomheid, – wat ware een tentoonstelling van het Ruusbroecgenootschap een overwaardig onderwerp –; dat zijn enkele van de zoovele punten die telkens weer de aandacht van onze geschiedkundige Congressen zouden kunnen boeien”.2  Toevallig of niet, de jezuïet Piet Grootens (†1985), die van 1947 tot 1953 bibliothecaris van het Ruusbroecgenootschap was3, beantwoordde deze oproep door als eerste te pogen de handschriftencollectie in haar geheel te ontsluiten (geciteerd als "inventaris Grootens"). Met wisselende nauwkeurigheid beschreef hij de eerste 52 codices: de inhoud van de teksten met vermelding van begin- en eindwoorden identificeerde hij nauwelijks en de materiële beschrijvingen beperken zich tot de mededeling van de elementairste codicologische gegevens.4

  1. Lezingen: G. Danneels, ‘Christelijke spiritualiteit ernstig nemen’, in: Ons geestelijk erf, 75 (2001), 13-19 ; P. Mommaers, ‘Vijfenzeventig jaar Ruusbroecgenootschap’, in: Ibidem, 10-12; F. Van Oostrom, ‘De religieuze literatuur binnen de Middelnederlandse literatuurgeschiedenis’, in: Ibidem, 20-31; A. Vanneste, ‘Vijfenzeventig jaar Ruusbroecgenootschap’, in: Ibidem, 5-9. – Boek: Chr. De Borchgrave, Eerst Vlaanderen voor Christus. De pionierstijd van het Ruusbroecgenootschap, Averbode, 2001.
  2. Het graafschap Vlaanderen. Tentoonstelling ingericht door Volk en Wetenschap, Brugge, s.d. [vóór 1947], 6-7.
  3. Catalogus Provinciae Belgicae Septentrionalis Societatis Iesu ineunte MCMXLVII, Bruxellis [Brussel], 1947, 17. Catalogus Provinciae Belgicae Septentrionalis Societatis Iesu ineunte anno MCMLIII, Bruxellis, 1953, 21.
  4. Zijn handgeschreven aantekeningen zijn stilzwijgend verwerkt in de beschrijvingen van de handschriften, tenzij anders is vermeld.

Verdere pogingen om de collectie te ontsluiten: een moeilijke oefening

Op 15 november 1984 nodigde Jo Van Brabant S.J. (†2001), hoofdbibliothecaris van de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen (1967-1986)1, de directie van het Centrum voor Spiritualiteit, zoals het Ruusbroecgenootschap destijds werd genoemd, uit om op de jaarlijkse feestdag van Jan van Ruusbroec, 2 december, in 1985 het zestigjarig bestaan van de instelling met een gepaste plechtigheid te herdenken in de tentoonstellingsruimte van de centrale universiteitsbibliotheek.2 Omdat deze vraag nooit werd beantwoord, richtte de hoofdbibliothecaris zich een jaar later, op 23 oktober 1985, tot mij om toch nog iets van geringe omvang te organiseren.3  Dit verzoek kwam op een erg ongelegen ogenblik en bovendien te laat. De Ruusbroecbibliotheek was in de zomermaanden van 1985 genoodzaakt geweest met al haar boeken en bijzondere collecties (handschriften, oude drukken en prenten) tijdelijk te verhuizen naar de leegstaande ruimten van de oude centrale bibliotheek der Ufsia. Dertig jaar na de oprichting van het eerste boekenmagazijn in 1953-1954 was dit aan verruiming toe en diende de verouderde infrastructuur van de leeszaal, van de bijzondere bibliotheekafdelingen en van de personeelskamers te worden aangepast; deze verbouwingen hebben geduurd tot 1988.4  De opvolging van deze verhuizing, een eenmansactie, heeft toen gans het najaar in beslag genomen.
Opdat het initiatief van pater Van Brabant niet in de vergetelheid zou geraken, diende ik onmiddellijk een tegenvoorstel in. Op 24 oktober 1985 maakte ik in een schrijven aan de centrumdirecteur – met afschrift aan de hoofbibliothecaris – mijn plan bekend om bij de opening van de nieuwe bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap in 1988 een tentoonstelling te organiseren met catalogus over Het Ruusbroecgenootschap en zijn kostbaarste handschriften, oude drukken en devotieprenten, ingeleid door een paar hoofdstukken over de geschiedenis van het genootschap en de werking van zijn leden.5 Zoals op de uitnodiging van de hoofdbibliothecaris op geen enkele wijze werd gereageerd, ontving ook ik niet enige reactie op mijn voorstel.
Bij de viering in 1987 van de zeventigste verjaardag van Jan Deschamps (†2004), de naoorlogse opvolger van Willem De Vreese (†1938) met de grootste deskundigheid op het gebied van de Middelnederlandse handschriften, heb ik met de beschrijving van de eerste helft der bij benadering 35 volwaardige Middelnederlandse handschriften, die de Ruusbroecbibliotheek op dat ogenblik bezat, tevergeefs getracht de belangstelling te wekken voor een stelselmatige ontsluiting van de totale verzameling.6
Een volgende en voorlopig laatste gelegenheid om te pogen deze onderneming opnieuw van de grond te brengen, bood zich aan toen Ludo Simons, de laatste hoofdbibliothecaris van de Ufsia (1987-2003), mij uitnodigde om mee te werken aan een catalogus ter gelegenheid van een tentoonstelling bij het Twaalfde Colloquium Neerlandicum te Antwerpen in 1994. In deze werden een aantal topstukken, zowel drukken als handschriften, uit de Ruusbroecbibliotheek beschreven.7 

  1. Catalogus Provinciae Belgicae Septentrionalis Societatis Iesu ineunte anno 1967 , Lovanii [Leuven], 1966, 18. Catalogus Provinciae Belgicae Septentrionalis Societatis Iesu 1986, Brussel, [1986], 12.
  2. “Waarde vriend, In 1985, als ik goed reken, bestaat Ruusbroec 60 jaar. Het is wel geen eeuw, maar toch iets memorabel tussen 50 en 75, zou ik zeggen. Een kleine suggestie: waarom niet een kleine tentoonstelling in de bibliotheek, enkele vitrines. Hetzij met opening en al wat erbij komt, in het forum op de gelijkvloerse verdieping, zoals we het nu al een paar maanden doen, hetzij op verzoek van bepaalde professoren, hetzij op eigen initiatief”. – ‘Boodschap aan Prof. Alaerts, directeur van het Centrum voor Spiritualiteit’, in: F. Hendrickx, Privéverzameling: Ruusbroecgenootschap.
  3. “Bijgaand berichtje heeft nooit een antwoord bekomen. Voor mij hoeft het niet. Het kan ook een jaar uitgesteld worden, het kan helemaal wegvallen. Het zou kunnen gecombineerd worden met het feest van Ruusbroec. Een groot werk is het wel niet. Een paar kostbaarheden in gesloten vitrines (1 incunabel, 1 handschrift, wat prentjes, een kostbare druk …, de edities van OGE + de tekstuitgaven. Ik dring er niet op aan. Zie zelf”. – ‘Boodschap aan Fr. H.’, in: F. Hendrickx, Privéverzameling: Ruusbroecgenootschap.
  4. F. Hendrickx, ‘Een bibliotheek in dienst van Ruusbroec en zijn Genootschap te Antwerpen’, in: Vlaanderen, 50 (2001), 276-280, aldaar 279.
  5. ‘Brief aan Prof. Dr. J. Alaerts’, in: F. Hendrickx, Privéverzameling: Ruusbroecgenootschap.
  6. F. Hendrickx, ‘De Middelnederlandse handschriften van het Ruusbroecgenootschap te Antwerpen. Eerste deel’, in: E. Cockx-Indestege & F. Hendrickx (red.), Miscellanea Neerlandica. Opstellen voor Dr. Jan Deschamps ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, dl. 1, Leuven, 1987, 63-103, aldaar 63-65. – Over Willem de Vreese: R.Th.M. Van Dijk, ‘Titus Brandsma en de bestemming van de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta van Willem de Vreese’, in: Ons geestelijk erf, 72 (1998), 273-292; 73 (1999), 40-72. Over Jan Deschamps: E. Cockx-Indestege & F. Hendrickx, ‘Jan Deschamps: een portret’, in: Cockx-Indestege & Hendrickx (= n. 10), 3-10; M. Wittek, ‘Jan Deschamps, codicologue et philologue’, in: Cockx-Indestege & Hendrickx (= n. 10), 11-16; M. De Schepper & F. Silis, ‘Bibliografie van Dr. Jan Deschamps’, in: Cockx-Indestege & Hendrickx (= n. 10), 17-54.
  7. F. Hendrickx (red.) m.m.v. P. Couttenier & H. Meeus, Pampiere wereld. Litteraria Neerlandica uit het bezit van de Universiteit Antwerpen, Leuven, 1994, passim (= Miscellanea Neerlandica, 11). – Over Ludo Simons die ook de eerste hoofdbibliothecaris van de gefusioneerde Universiteit Antwerpen is geweest (2003-2004), zie: M. Somers et al., ‘Ludo Simons een portret’, in: P. Delsaerdt & M. De Schepper (red.), Letters in de boeken. Liber amicorum Ludo Simons, Kapellen, 2004, 9-88.

Kennismaking met de collectie

Op de vraag hoe de manuscripten in het Ruusbroecgenootschap zijn terechtgekomen, moet men in de meeste gevallen het antwoord schuldig blijven. Zeer veel is uiteraard te danken aan de verzamelgeest van D.A. Stracke S.J. ( †1970), de stichter (1925) en de eerste praeses (tot 1945) van het Ruusbroecgenootschap, die talrijke devotionalia uit kloosterbibliotheken in het Nederlandstalige cultuurgebied heeft vergaard op een ogenblik dat het niet meer zo gemakkelijk was om een betekenisvolle collectie op te bouwen. Daarvoor is het Ruusbroecgenootschap te laat opgericht, want in 1925 waren de kostbaarste en belangrijkste manuscripten reeds in het bezit van de vele rijks-, universiteits-, stads- en seminariebibliotheken van ons Europese werelddeel.

Tot op heden is de catalogus op kaart, samengesteld vóór 1975, het enige hulpmiddel om de gehele verzameling bondig te leren kennen. De cartotheek bevat een summiere beschrijving van 469 handschriften van de 12e tot de 20e eeuw, met inbegrip van fragmenten.1  De informatie in deze vanzelfsprekend voor intern gebruik bedoelde handcatalogus, met name de Oude inventaris van de handschriften van het Ruusbroecgenootschap volgens de cartotheek met registers, opgesteld vóór 1975, is door middel van indices op de inhoud, op de persoons- en plaatsnamen, en op de herkomsten toegankelijk gemaakt. Tot de verzameling, die belangrijk is voor het onderzoek van het geestelijke en religieuze leven in een tijdspanne van bijna tien eeuwen, behoren niet alleen literaire handschriften, zoals men dat traditioneel zou verwachten, maar ook archivalia; want alles wat met de hand werd geschreven, werd in één fonds onder de benaming ‘handschriften’ samengebracht. Per eeuw is de bezetting de volgende3: uit de 12e eeuw is één fragment herkomstig; 8 handschriften dateren van de 14e eeuw; tot de 15e eeuw behoren 25 handschriften; 55 handschriften zijn van de 16e eeuw; uit de 17e eeuw zijn 65 handschriften voorhanden; de rest is afkomstig uit de 18e-20e eeuw. Per taal telt de verzameling, behoudens enkele Duits- en Engelstalige, een 40-tal Franstalige, een 105-tal Latijnse en ongeveer 420 Nederlandstalige manuscripten, inclusief de Middelnederlandse fragmenten.
In 1998 werd het handschriftenbezit met meer dan 60 eenheden aangevuld, toen de manuscripten bij de verkoop van de bibliotheek van het Onze-Lieve-Vrouwecollege der Jezuïeten te Antwerpen aan het jezuïetenhuis Loyola, de eigenaar van de Ruusbroecbibliotheek, werden overgedragen.4  Met de toestemming van het Loyolabestuur zullen deze manuscripten na beschrijving in de collectie van het Ruusbroecgenootschap worden opgenomen, op voorwaarde dat hun herkomst duidelijk is vermeld.

  1. Een groot aantal Middelnederlandse fragmenten (72) die als knipsels in een doos onder nr. 413 werden bewaard, zijn met enkele Latijnse fragmenten (9) gedurende lange jaren onderzocht geweest door de Nijmeegse fragmentenspecialist dr. Hans Kienhorst (Radboud Universiteit), die zijn onderzoeksresultaten, voor zover deze gevorderd zijn, ad usum privatum heeft gebundeld: Beschrijving van de los bewaarde fragmenten uit het Ruusbroecgenootschap (pdf - 0,2 Mb). Work in progress, Nijmegen, Radboud Universiteit, 1 maart 2010, 87 p.; zijn beschrijvingen worden hierna in een pdf-bestand voor consultatie vrijgegeven. Ook zullen deze onder de afzonderlijke signaturen herhaald worden opgenomen met verwijzing naar zijn auteurschap. Evenwel identificeerde hij enkele bijzondere Middelnederlandse fragmenten reeds vroeger in: Hendrickx (= n. 11), nrs. 1 (Roman van Aspremont), 2 (Jacob van Maerlants Spiegel historiael), 3 (berijmd Leven van de H. Margaretha), 4 (Spreukstrofen), 5 (Jan van Ruusbroecs Tabernakel), 6 (Karelroman), 7 (Joannes Cassianus’ Collationes Patrum) en 8 (Herman Stekins Sermones quinquaginta super orationem dominicam). Later ontving het Ruusbroecgenootschap als schenking van het Aartsbisschoppelijk Archief te Mechelen een fragment uit Een spieghel der eeuwigher salicheit, behorend tot een onbekend verzamelhandschrift met Ruusbroecteksten uit de tweede helft van de 15e eeuw: het werd  kenbaar gemaakt door G. de Baere, ‘Een Mechels Ruusbroecfragment naar het Antwerpse Ruusbroecgenootschap’, in: Handelingen van de Koninklijke Kring voor oudheidkunde, letteren en kunst van Mechelen, 102 (1998), nr. 1, 59-63, en beschreven door H. Kienhorst & M. Kors, ‘Fragment van een onbekend Ruusbroec-verzamelhandschrift’, in: Ons geestelijk erf, 72 (1998), 164-172.
  2. Deze kopie van de carthoteek werd in 2006 gemaakt. Zij is integraal verwerkt in de elektronische inventaris.
  3. De getallen zijn approximatief.
  4. Ook ongeveer 80 incunabelen, 50 postincunabelen en evenveel 16e, 17e-, en 18e-eeuwse drukken werden mede overgebracht naar hun nieuwe bewaarplaats. Wat de incunabelen betreft, zie: M. De Wilde & L. Gheysels, Beschrijving van de collectie incunabelen van het Ruusbroecgenootschap. Praktijkverhandeling Informatie- en Bibliotheekwetenschap, 2 dln., o.l.v. P. Delsaerdt & E. Van Looveren, Universiteit Antwerpen, 2007. – Het betreft alleen de beschrijvingen van de incunabelen uit het bezit van het Antwerpse jezuïetencollege, zonder die welke sinds het begin tot het Ruusbroecgenootschap behoren. De beschrijvingen kunnen worden geraadpleegd in een pdf-bestand via Ruusbroecgenootschap > Bibliotheek > Bijzondere collecties.

Een visie op de ontsluiting van de collectie

Het feit dat de manuscripten tot verschillende talen behoren biedt de mogelijkheid om aan de bestaande bewaarnummers een taalcomponent toe te voegen. De indeling ziet er als volgt uit: manuscripta Latina; manuscripta Neerlandica; manuscripta Miscellanea, bij een gelijkwaardige vertegenwoordiging van twee talen, doorgaans het Latijn en Nederlands in eenzelfde handschrift1 ; manuscripta Variarum linguarum, verwijzend naar de Frans-, Duits- en Engelstalige manuscripten. ‘Onechte’ handschriften die transcripties zijn, voornamelijk in machineschrift, van handschriften als voorbereiding op een geplande studie of uitgave, kunnen moeilijk als handschriften in eigenlijke zin worden beschouwd; zij zullen als studiemateriaal bij het desbetreffende manuscript worden bewaard.

  1. Wanneer in dit geval één van beide talen een duidelijk overwicht heeft, wordt het handschrift evenwel bij de taal met het grootste aandeel ondergebracht.

De beschrijving van de collectie

Bij de beschrijving van de manuscripten heb ik mij ‘in principe’ laten leiden door bestaande beschrijvingsmodellen van bekende codicologen.1 Mijn beschrijvingen zullen ver van volledig zijn omdat, om redenen van tijd en wegens de omvang van de collectie, bepaalde codicologische aspecten minder of niet aan bod zullen komen. Al wens ik de nodige aandacht te verlenen aan de soms tijdrovende onderzoeken zoals het analyseren van de katern-vouwwijzen in formules2, het opsporen van codicologische eenheden3 of productieeenheden4 om de fysische samenstelling van de handschriften en hun genetisch proces vast te stellen , mijn voorkeur gaat vooral uit naar de inhoudelijke analyse en de geschiedenis van de handschriften.
Evenwel werd het beschrijvingsmodel zo ruim mogelijk opgevat. Er zijn meer codicologische items beschikbaar dan er in de praktijk zullen worden ingevuld. De algemene beschrijving van een handschrift kan men onmiddellijk van het scherm aflezen, en een meer volledige materiële en inhoudelijke beschrijving worden in een pdf-bestand eraan toegevoegd. Ook zullen, waar het past, een of meerdere afbeeldingen van een manuscript worden getoond. Desgevallend zullen bij een handschrift de notities van onderzoekers die dit handschrift hebben bestudeerd als bijlagen worden bewaard; hierop zal in de algemene beschrijving de aandacht worden gevestigd. Het aanwenden van de digitale technologie zal het beschrijvingsproces stimuleren, vergemakkelijken – om niet te zeggen – veraangenamen, en versnellen, en maakt het mogelijk dat oude gegevens te allen tijde vlot kunnen worden gecorrigeerd of aangevuld en nog niet ingevulde beschrijvingsitems met nieuwe data  kunnen worden vervolledigd.
Deze inventaris bedoelt in de eerste plaats de noodzakelijke materiële gegevens te vermelden en de vereiste tekstuele identificaties te bieden als basis voor verder diepgaand onderzoek van de manuscripten. De collectie wacht al lang op ontsluiting en de verwachtingen om de inventaris zoveel mogelijk te voltooien zijn hoog gespannen.

  1.  Ik heb mij vooral laten inspireren door het schema in: Jos M.M. Hermans & G.C. Huisman, De descriptione codicum. Handschriftenbeschrijving, tevens Syllabus bij de colleges “Inleiding in de Westerse Handschriftenkunde / Codicologie”, 3e oplage, Groningen, Vakgroep Mediaevistiek der Rijksuniversiteit, 1981, 11-13 (= Varia mediaevalia, 2). – Over de inhoudelijke en historische aspecten bij het beschrijven van handschriften werd ik geïnformeerd door: J. Deschamps (†) & H. Mulder, Inventaris van de Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek van België (voorlopige uitgave), afl. 1, Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 1988, xxix-xxxiii . Drs. Mulder herziet en bewerkt in jaarlijkse afleveringen het oorspronkelijk in handschrift bewaarde werk van wijlen dr. Deschamps en vult het aan met de resterende nog niet behandelde Middelnederlandse manuscripten . Zoals hijzelf zegt, is zijn beschrijvingsmodel ook ver van volledig . – In het bijzonder wat de boekband betreft, zie: E. Cockx-Indestege & J. Storm van Leeuwen m.m.v. W.G.H. Barends et al., ‘Boekbandstempels. Systeem voor het ordenen van wrijfsels’, in: Archief- en bibliotheekwezen in België, 62 (1991), 1-98; E. Cockx-Indestege et al., Sierpapier & marmering. Een terminologie voor het beschrijven van sierpapier en marmering als boekbandversiering. Onder de auspiciën van het Belgisch-Nederlands Bandengenootschap samengesteld door …, Den Haag & Brussel, 1994; W.K. Gnirrep, J.P. Gumbert & J.A. Szirmai, Kneep en binding. Een terminologie voor de beschrijving van de oude constructies van oude boekbanden. Voor het Belgisch-Nederlands Bandengenootschap samengesteld door …, 3e druk, Den Haag, 1997; G. Gerritsen-Geywitz et al., Leidraad bij het beschrijven van een boekband. Voor het Belgisch-Nederlands Bandengenootschap samengesteld door …, Brussel, 2002 (= Archief- en bibliotheekwezen in België, extranr. 67); E. Cockx-Indestege & Jos M.M. Hermans m.m.v. G. Adler & J. Storm van Leeuwen, Sluitwerk. Bijdrage tot de terminologie van de boekband. Voor het Belgisch-Nederlands Bandengenootschap samengesteld door …, Brussel, 2004 (= Archief- en bibliotheekwezen in België, extranr. 71).
  2. L. Gilissen, Prolégomènes à la codicologie. Recherches sur la construction des cahiers et la mise en page des manuscrits médiévaux, Gand, 1977 (= Les Publications de Scriptorium, 7).
  3. J.P. Gumbert, Codicologische eenheden: opzet voor een terminologie, Amsterdam, 2004 (= Mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, n.r. 67: 2). – Met dank aan dr. Kienhorst die mij op een beknopte en heldere wijze de terminologie heden gangbaar om ‘boekvormen’ bij handschriften codicologisch te bepalen heeft toegelicht.
  4. E. Kwakkel, ‘Towards a terminology for the analysis of composite manuscripts’, in: Gazette du livre médiévale, 41 (automne 2002), 12-19.

© Frans Hendrickx
(september 2011)