Studiereis Bosnië

April 2025

In april 2025 trokken de masterstudenten (optie politieke geschiedenis) op studiereis naar Bosnië, Prof. Marnix Beyen hield een verslag bij.

Dag 1 en 2

Het seizoen van de buitenlandse studiereizen is weer aangebroken voor masterstudenten geschiedenis van de Universiteit Antwerpen. De studenten die het traject politieke geschiedenis volgen, hebben hun eerste twee dagen in Bosnië-Herzegovina al achter de rug. En die waren meteen al heel intens. Badend in de stralende zon etaleerden zowel de hoofdstad Sarajevo als het Bosnische platteland hun volle schoonheid en diversiteit, maar ook de diepe wonden van het land toonden zich op vele manieren.

Op zaterdag werden we warm ontvangen door onze gastheer Emir Filipovic, die ons meteen inwijdde in de betekenis van het rijke graffiti-patrimonium van Sarajevo, gaande van de heraldische referenties tot herkenningstekens van de rivaliserende voetbalclubs. We bezochten ook de oude orthodoxe kerk, een wat verborgen parel in de stad die toont hoe de orthodoxe religie ook gedurende de hele Ottomaanse periode (15de- 19e eeuw) een vaste plaats in de stad heeft gehad. Daarna bezochten we het War Childhood Museum, dat helemaal is opgebouwd rond objecten die overlevers van de Bosnische oorlog van de jaren ’90 en van oorlogen elders in de wereld hebben binnengebracht, en door de verhalen die zij erbij vertellen. Op een heel eenvoudige manier toont die dit museum daardoor hoe gezinnen generaties lang de kwetsuren met zich dragen die een oorlog teweegbrengt.

Zondag namen we de bus vanuit Sarajevo naar Srebrenica, in het oosten van het land. We zagen de Servische vlaggen opduiken en het Cyrillische schrift belangrijker worden van zodra we de Republika Srpska binnenreden. Vooral echter konden we vaststellen hoe op het territorium van deze semi-autonome deelrepubliek, waar genocide-ontkenning brede steun kent bij de overheden en de bevolking, het Srebrenical Memorial Center in Potočari hardnekkig probeert de kennis over deze genocide te verruimen en de herinnering eraan in stand te houden. Onze gids Azir Osmanovic, zelf een overlever, toonde met een ongelooflijke gedrevenheid zijn zoektocht naar materiële overblijfselen van en verhalen over de grootste wreedheid die tijdens de bredere Bosnische genocide plaatsvond. Deze wreedheid werd in het museum niet alleen heel gedetailleerd verteld, maar ook in al haar meedogenloosheid getoond. Het sacrale gedeelte van het memoriaal, waar meer dan 6000 van de 8372 dodelijke slachtoffers begraven liggen, grijpt zowel door zijn enorme schaal als door zijn eenvoud bij de keel. Azir nam ons ook mee naar het stadje Srebrenica zelf, en toonde heel nauwgezet van waar het door het Bosnisch-Servische leger onder vuur werd genomen. De moskeeën in deze ooit belangrijke stad zijn weliswaar heropgebouwd, maar dit betekent hoegenaamd niet dat de moslimbevolking er ook in haar vooroorlogse toestand is hersteld.

Dag 3

Op de derde dag van de studiereis naar Bosnië-Herzegovina kwamen onze studenten voor het eerst zelf aan het woord. Zij gidsten ons door de twee centrale wijken van Sarajevo, Bascarscija en Bistrik. De eerste daarvan staat als Ottomaans, de tweede als Habsburgs geboekstaafd. Uit de rondleiding werd echter duidelijk hoe misleidend dergelijke labels kunnen zijn. Verschillende gebouwen die een Habsburgse karakter lijken te hebben (de Konak, de brouwerij), werden in realiteit in de Ottomaanse tijd te zijn gebouwd, terwijl we in de Bascarscija verschillende oriëntaliserende gebouwen uit de Habsburgse tijd zagen. Zo werden we geconfronteerd met de moderniseringsstrategieën van het negentiende-eeuwse Ottomaanse Rijk en met de pogingen van de Habsburgse overheid om de moslimbevolking van Sarajevo voor zich te winnen. Deze realiteiten laten zich niet gemakkelijk vatten in de eenvoudige “Where East meets West”-leuze die zo centraal staat in de city marketing van Sarajevo, en die bijdraagt tot een uitvergroting van de tegenstelling tussen oost en west.

Tijdens de namiddag bezochten we twee musea van een heel verschillende aard. Eerst gingen we naar het hagiografische museum voor de eerste president van Bosnië-Herzegovina Alija Izetbegovic. Deze wordt er uitsluitend voorgesteld als een voorvechter van een democratische en multireligieuze samenleving, terwijl enkele meer controversiële aspecten van zijn biografie niet eens worden vermeld. Het contrast met het History Museum of Bosnia-Herzegovina kon nauwelijks groter zijn. Het is een knap voorbeeld van een zelfreflexief en zelfkritisch museum, dat zorgvuldig zoekt naar een inclusief narratief en daarbij participatief te werk gaat. De tentoonstelling over het dagelijks leven tijdens het beleg van Sarajevo blijft heel beklijvend, maar daarnaast wijdt het museum sinds dit jaar weer een hele afdeling aan de geschiedenis van het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarmee keert het museum tot op zekere hoogte terug naar de rol die het speelde in het communistische Joegoslavië. De blinde verering van de Partizanen wordt weliswaar vermeden, maar toch wordt gekozen voor een verhaal dat het unieke karakter van deze verzetsbeweging – de enige in Europa die de fascistische bezetters konden verdrijven zonder buitenlandse hulp – in de schijnwerpers zet. Het schrijnende gebrek aan middelen waaronder dit museum lijdt, wordt ruimschoots gecompenseerd door de enorme gedrevenheid en kennis van zowel de directeur van, @Elma Hasimbegovic, als van de mensen die ons er rondleidden.

Gedrevenheid typeerde ook de lezing die Melisa Foric ons in het History Museum gaf over het geschiedenisonderwijs in Bosnië-Herzegovina. De impact van de Bosnische oorlog doet zich hier tot de dag vandaag heel sterk voelen. Sindsdien volgen de Bosnisch-Kroatische en de Bosnisch-Servische jongeren immers geschiedenisonderwijs dat vrijwel volledig geënt is op dat in respectievelijk Kroatië en Servië. Op die manier wordt een situatie gecreëerd waarbij alleen de Bosnische moslims een Bosnische geschiedenis erkennen – een geschiedenis die zij grotendeels gelijkstellen met die van de Bosnische moslims. Over de Bosnische oorlogen van de jaren 1990 mocht tussen 2000 en 2018 geen onderwijs worden gegeven vanwege het te explosieve karakter van deze materie. Sindsdien blijkt de kloof tussen de verschillende visies op deze episode alleen maar groter te zijn geworden. Ondanks de positieve voorbeelden die Melisa ook toonde, was haar verhaal over het algemeen toch heel pessimistisch. De Joego-nostalgie die we aan het einde van de dag gingen opsnuiven in het nabijgelegen Café Tito, deed er alleen maar meer bevreemdend door aan.

Dag 4

Op de vierde dag van onze studiereis zetten we onze exploratie van de verschillende historische lagen van Sarajevo voort. Onder leiding van een groep studenten verkenden we het westelijke gedeelte van de stad. Het begin- en eindpunt van de wandeling werd gevormd door herinneringen aan het communistische verleden van de stad. We vertrokken aan de Eeuwige Vlam, die sinds 1946 de strijd van de Partizanen vereeuwigt, en eindigden bij het monument van Tito, dat wat verborgen voor de Faculteit Communicatiewetenschap van de Universiteit van Sarajevo staat. Daar tussenin wandelden we door de wijk Marjin Dvor, die haar oorsprong vindt in de Habsburgse periode, maar waar geleidelijk aan door verschillende machtige actoren monumentale gebouwen werden neergepoot – van het modernistische parlement van Bosnië-Herzegovina uit de jaren 1980 tot het megalomane, met Saoedisch geld gesponsorde zaken- en winkelcentrum SCC. In deze wijk bevond zich tijdens het 1425 dagen durende beleg van Sarajevo echter ook de zogenaamde Sniper’s Alley, waar de bewoners voortdurend onder vuur werden genomen vanuit de omliggende heuvels, en waar westerse journalisten veilig verschanst zaten in het voor de Olympische Spelen van 1984 gebouwde Holiday Inn. Ook op vele andere manieren toont de Bosnische oorlog van de jaren 1990 zich in bijna alle delen van de stad en vormt zij er een fundamenteel onderdeel van. De recente tendens om een eeuwenoude Bosnische identiteit te construeren rond Trvtko I, de eerste koning van het middeleeuwse Koninkrijk, doet daarentegen erg artificieel aan.

Tijdens de namiddag gidste onze gastheer Emir Filipovic ons met zijn onnavolgbare eruditie door het Nationaal Museum, een indrukwekkend restant van de koloniale beschavingspolitiek die de Habsburgse bezetter tussen 1878 en 1918 voerde. Er wordt een groot aantal archeologische objecten tentoongesteld die op het grondgebied van het huidige Bosnië-Herzegvina werden teruggevonden, en die door de huidige wetenschappelijke staf van heel inzichtelijke teksten zijn voorzien. Emir greep een deel van deze objecten aan om een zowel kritisch als aanschouwelijk verhaal te vertellen over het middeleeuwse Bosnië-Herzegovina. In de etnografische afdeling komt de Habsburgse beschavingspolitiek op een meer onverdunde manier tot uiting. Zij  stelt sterk oriëntaliserende reconstructies tentoon van het dagelijkse leven van de negentiende-eeuwse Bosniërs.

Ten slotte zaten we samen met een aantal geschiedenisstudenten van de universiteit van Sarajevo en gingen we gezamenlijk op zoek naar gelijkenissen en verschillen tussen onze beide opleidingen. We leerden onder meer dat in Sarajevo alle studenten geschiedenis automatisch ook tot leerkrachten worden opgeleid, en dat de opleiding er opmerkelijk genoeg meer dan de onze op de West-Europese geschiedenis is gericht. Deze uitwisseling van gedachten en ervaringen deed in elk geval uitkijken naar een meer intense samenwerking in de toekomst.

Dag 5

Op de vijfde dag van onze studiereis verlieten we Sarajevo. We deden dat via de zuidelijke buitenwijken Grbavica, Vraca, Lukavica en Ilidža, waar we weer heel verschillende gezichten van deze stad zagen. In Grbavica mochten we in het stadion van FK Željezničar, dat in 1922 werd opgericht als multi-etnische voetbalclub, maar dat tijdens het beleg van Sarajevo op de frontlijn lag. Nadien identificeerde de club zich steeds meer als mono-etnisch. In Vraca bezochten we het Joodse kerkhof, het tweede grootste van Europa, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog gespaard bleef, maar tijdens de Bosnische oorlog van de jaren ’90 zelf als locatie diende vanwaar de Bosnisch-Serbische snipers de stad onder vuur namen. Het immense Partizanenmonument in dezelfde gemeente lag er verwaarloosd bij, en de eeuwige vlam bleek er dan toch niet zo eeuwig te zijn. Vlak voorbij dit monument reden we Oost-Sarajevo binnen. Dat dit stadsdeel tot de Republika Srpska behoort, konden we meteen afleiden uit de talloze vlaggen die de straat omzoomden. In de deelgemeente Lukavica bezochten we het op 28 juni 2014 ingehuldigde monument voor Gavrilo Princip, die exact honderd jaar tevoren aan de Latijnse Brug de Habsburgse troonopvolger en zijn echtgenote had doodgeschoten. Nog opmerkelijker dan dit gegeven is de vele graffiti die in deze doordewijkse woonwijk een onmiskenbaar Servisch-nationalistische boodschap uitdraagt en er daarbij zelfs niet voor terugdeinst de oorlogscrimineel Ratko Mladic te huldigen.

Na nog een kort bezoek aan de Tunnel van hoop, waar we een kort stuk konden afstappen van de 700 meter die de Sarajevanen ondergronds moesten afleggen als zij de stad wilden verlaten, reden we door naar Tito’s bunker, een reusachtige ondergrondse schuilkelder in Konjic die tussen de jaren vijftig en zeventig werd gebouwd om de elites van het communistische Joegoslavië te beschermen tegen kernaanvallen vanuit de Sovjet-Unie. Het complex is niet alleen vanuit historisch opzicht interessant; ze huisvest ook een collectie hedendaags kunst, die er door haar vaak tegendraadse karakter voor zorgt dat de bunker niet zonder meer een schrijn voor Tito-verering is.

Pas in de vroege avond kwamen we in Mostar aan, waar we een wandeling maakten door de oostelijke helft van de stad, die vooral sinds de oorlog van de jaren negentig overwegend Bosniakisch is geworden. De gerestaureerde Oude Brug staat sinds 2004 internationaal symbool voor de verzoening tussen de gemeenschappen in de stad, maar wie even buiten het kleine centrum met zijn pittoreske kasseistraten gaat, merkt al snel dat wonden van de oorlog hier nog sterker aanwezig zijn dan in Sarajevo. Vele huizen zijn nog altijd ruïnes en een groot aantal graven van slachtoffers liggen centraal in de stad. Antifascistische monumenten liggen er verwaarloosd bij en een monument voor de verdedigers van de brug van Mostar is het slachtoffer geworden van vandalisme. Het is duidelijk dat er nog vele spanningen in de stad bestaan, maar volstaat dit om te schrijven over een fundamenteel verdeelde stad? Het is een vraag die we ook nog tijdens de tweede dag van ons verblijf in Mostar zullen proberen te beantwoorden.

Dag 6

De zesde dag van ons verblijf in Bosnië-Herzegovina begonnen we met een bezoek aan het westelijke, door Bosnische Kroaten gedomineerde deel van Mostar. We bezochten de Partizanenbegraafplaats in Mostar, die in 1965 werd gebouwd naar een ontwerp van de Servische architect Bogdan Bogdanovic, maar die sinds de Bosnische oorlog van de jaren 1990 verschillende keren werd verwoest. Een laatste keer gebeurde dat in juni 2022. In vergelijking met ons vorige bezoek zagen we dat het huidige stadsbestuur, met een Bosnisch-Kroatische meerderheid, wel bewakingscamera’s heeft geïnstalleerd om dergelijke vernielingen in de toekomst te vermijden. Ook op andere manieren lijkt dit stadsbestuur het samenleven tussen verschillende bevolkingsgroepen te willen bevorderen. Zo zijn alle straatnamen die verwijzen naar leden van het fascistische Ustasha-bewind van tijdens de Tweede Wereldoorlog, sinds 2022 verwijderd. En de gemengde begraafplaats die stamt uit de oorlog van de jaren ’90 bleek ondanks alle contestatie toch nog te bestaan. Toch blijven ook de vele symbolen opvallen die dit stadsdeel tot een etnisch-zuiver Kroatisch geheel willen maken. Daartoe behoren onder meer de vlaggen van de Kroatische Defensieraad (HVO), die tijdens de oorlog van de jaren ’90 vele oorlogsdaden beging, en de vele graffiti die tekens van de Ustasha naast swastika’s en/of tekens van white supremacy voorstelt. Mostar blijft tegelijkertijd bekoren en beklemmen.

Een lange en kronkelige busrit later kwamen we aan in Jajce, de hoofdplaats van het kanton Centraal-Bosnië. Daar werden we eerst ontvangen in het Franciscaanse klooster, dat een grote rol heeft gespeeld in de geschiedenis van de katholieke kerk in Bosnië. In de rondleiding die we er kregen, werd vooral benadrukt hoezeer de Franciscanen in Bosnië zich altijd hebben opengesteld voor andere religies. Daarmee werd een motief bespeeld dat heel vaak terugkeerde in de rondleiding die onze studenten gaven door Jajce, en dat deel uitmaakt van een veel ruimer gedragen Bosnisch zelfbeeld. Diezelfde rondleiding bevatte echter ook enkele elementen die vraagtekens doet plaatsen bij dit harmonieuze zelfbeeld. Zo staan op de centrale plaats van Jajce twee verschillende monumenten voor de oorlog die tijdens de jaren ’90 door zowel het Bosnische als het Bosnisch-Kroatische leger werd gevoerd tegen de bezetting door het Bosnisch-Servische leger. Het Kroatische monument benadrukt vooral de dapperheid van de Kroatische soldaten, het Bosniakische monument ertegenover vooral het leed van de individuele slachtoffers. Anders dan in Mostar leven de twee bevolkingsgroepen niet geografisch gescheiden van elkaar, maar ook in Jajce lopen er wel verschillende scheidingslijnen tussen hen. Toch blijft het opmerkelijk hoe op dezelfde plaats waar de muezzin vanuit de minaret oproept tot het gebed, ook overvloedig alcohol wordt gecommuniceerd.

Dag 7

Tijdens de zevende en laatste dag van onze studiereis kwamen heel wat van de draden van de voorbije weken weer bij elkaar. In de voormiddag bezochten we in Jajce het AVNOJ-museum, dat helemaal gewijd is aan bijeenkomst die op 29 november 1943 in hetzelfde gebouw plaatsvond, en waar de grondslag werd gelegd voor communistische federatie van Joegoslavië. Het museum werd tijdens de oorlog van de jaren 1990 grotendeels verwoest, maar de zetel van Tito bleef bewaard. De Tito-nostalgie die we de voorbije week in verschilde gedaanten tegenkwamen, is dit museum heel sterk aanwezig. Toch biedt het ook expliciet ruimte aan kritische zelfreflectie.

Tijdens de namiddag was er een laatste rondleiding door studenten, ditmaal door Travnik, dat tussen 1699 en 1851 de hoofdstad van het Ottomaanse Bosnië was en dat zichzelf presenteert als ‘het hart van Bosnië’. Sinds de overwinning in april 1993 van het Bosnische leger op de Kroatische verdedingsraad (HVO) heeft de stad een meer Bosniakisch – en dus meer islamitisch – karakter gekregen. Verschillende thematieken die tijdens de voorbije weken aan bod zijn gekomen, kwamen ook nu weer terug. We bezochten het geboortehuis van Ivo Andric, hoewel er grote onduidelijkheid over bestaat of hij er wel echt is geboren. We leerden over zijn contacten met Gavrilo Princip, en over het belang van de Franciscanen voor zijn intellectuele ontwikkeling. We zagen ook een concreet voorbeeld van wat tot voor kort twee scholen onder één dak waren, zoals Melisa Foric ze maandag beschreef. Dat het gebouw niet langer deze functie vervult, lijkt niet te betekenen dat de jongeren van beide gemeenschappen vandaag intensere contacten met elkaar hebben. De oriëntaliserende stijl uit de Habsburgse periode kwamen we ook op vele plaatsen tegen, onder meer in de madrasa en in de Varoška-moskee die na een brand in 1903 werd heropgebouwd.

Tijdens onze busrit van Travnik naar Sarajevo hielden we nog op twee bijzondere plaatsen halt. Nabij Novi Travnik bezochten we een eigenzinnig monument van Bogdan Bogdanovic, de Servische architect die ook de Partizanenbegraafplaats in Mostar ontwierp. Hijš bouwde op de plaats waar in augustus 1941 zevenhonderd mensen – overwegend Serviërs – werden gedood door de troepen van de fascistische Ustaša. Het monument herinnerde ons enerzijds aan het grote leed dat ook de Servische bevolking in de loop van de twintigste eeuw heeft moeten doorstaan, en anderzijds aan het feit het communistische Joegoslavië zijn idee van “Eenheid en Broederschap” tot diep op het platteland wilde laten doordringen. In Ahmici wilden we een kort bezoek brengen aan het monument ter nagedachtenis van het bloedbad dat er op 16 april 1993 werd aangebracht door het HVO en waarbij 116 burgers om het leven kwamen. Zonder dat we onze komst hadden aangekondigd, leek het alsof we werden opgewacht door de lokale imam. De woorden waarmee hij het bloedbad van Ahmici beschreef, gingen door merg en been. Het viel hem heel zwaar dat vele daders nooit gestraft zijn, en dat de leider van deze genocidale actie na zijn vrijlating uit de gevangenis beklemtoonde dat hij alles opnieuw zou doen. Zo eindigde deze excursie op een droevige en pessimistisch noot, die toch niet mag doen vergeten dat we tijdens deze week ook vele voorbeelden van vreedzaam samenleven hebben gezien.

De studiereis liet diepe indrukken na, niet alleen in verband met verleden, heden en toekomst van Bosnië-Herzegovina, maar ook ruimer in verband met de vraag hoe diverse samenlevingen zich kunnen organiseren. Het was een groot voorrecht de reis samen met deze aangename en geïnteresseerde groep studenten te mogen beleven.