Een soort vreemdheid. Met Kafka en Blanchot naar een hedendaagse cultuurkritiek

Drs. Sebastian Müngersdorff

Promotor: Prof. dr. Vivian Liska; Co-promotor: Prof. dr. Arthur Cools

In dit onderzoeksproject rond Franz Kafka en Maurice Blanchot staat het concept ‘narratieve vervreemding’ centraal. De literaire transformaties die Blanchot doorvoert op basis van zijn Kafka-lectuur, kunnen echter niet worden gedacht zonder een veel algemenere vreemdheidsproblematiek. Verwijst deze esthetische vorm van vervreemding door naar een Marxistische vervreemding in de samenleving, betreft het een menselijke existentiële conditie van ruptuur, of mogen we dit gezien Kafka’s Duits-Joodse achtergrond en de Franse na-oorlogse context waarin Blanchot actief was, niet losdenken van de 20e eeuw en haar traumatische ervaringen van politiek ballingschap, vervolging, vernietiging en Adorno’s dictum over poëzie na Auschwitz?

Deze vragen tonen meteen een ambiguïteit in Blanchot’s werk waarbij termen als ‘buiten’, ‘breuk’ en ‘ballingschap’ zowel worden gebruikt voor het kenmerken van de schrijfervaring, alsook voor het beschrijven van de Joodse bestaanservaring. Een algemeen désastre van zinsverlies in de moderniteit lijkt daarbij over te vloeien in het désastre van Auschwitz. Dit proefschrift zal echter verdedigen dat de ambivalentie in Blanchot’s werk net wijst op het grote gevaar dat schuilt in een verwarring van deze twee vormen van désastre

In het eerste deel van dit onderzoek wordt het begrip ‘narratieve vervreemding’ verkend aan de hand van Kafka’s kortverhaal ‘De Jager Gracchus’. Door Max Brods gepubliceerde versie te vergelijken met Kafka’s handgeschreven manuscripten, worden de betekenisverschuivingen en de belangrijkste implicaties voor de Kafka-receptie aangegeven.

In het tweede deel wordt onderzocht welke rol Kafka speelt in het werk van Maurice Blanchot. De jager Gracchus, eeuwig gevangen tussen leven en een onmogelijke dood, wordt bij Blanchot niet alleen de uitdrukking van de menselijke existentie, Gracchus figureert ook als een beeld van de schrijver: iemand die sterft in zijn werk, iemand die zijn leven opgeeft voor dode inkt op papier. Tegelijkertijd is de schrijver voor Blanchot net ook degene die niet kan sterven, die voortleeft als een soort geest op de boekenplank en bij elke lectuur opnieuw tot leven wordt gewekt.

In het derde deel wordt deze literaire en existentiële vreemdheidsproblematiek geopend naar een perspectief op de verhouding tussen literatuur en geschiedenis. In een vergelijking met Adorno’s socio-historische benadering, wordt duidelijk dat Blanchot Kafka binnentrekt in een denkpoging die het ontologische project van het Westen op losse schroeven zet. Waar Adorno in zijn cultuurkritiek Kafka vooral gebruikt om bepaalde hedendaagse betekenissen te problematiseren, problematiseert Blanchot betekenisgeving tout court.

In het vierde deel wordt het onderzoek toegespitst op de vraag hoe Blanchots radicale literatuuropvatting kan antwoorden op Adorno’s befaamde dictum dat poëzie schrijven na Auschwitz barbaars zou zijn. Hoe verhoudt Blanchots pre-ontologische vreemdheid die de uitrdukkring in taal weigert, zijn Gracchus-achtige vorm van overleven en de opvatting van schrijven als ballingschap zich tot het désastre van de twintigste eeuw, de nazistische poging om het vreemde uit te roeien, het bijhorende politieke ballingschap en het overleven van de slachtoffers?

In het laatste deel wordt tot slot geprobeerd om de thematiek van dit onderzoeksproject binnen te brengen in onze eigentijdse context. Ten eerste wordt getoond hoe de erfenis van Kafka en Blanchot volkomen afwezig lijkt in de hedendaagse debatten van de filosofie van de literatuur. Daarna wordt er gekeken naar de mechanismen waarmee men vandaag tracht datgene dat geen plaats kan vinden – Gracchus, de dood, ziekte, de vreemde – alsnog een plaats te geven. En tenslotte wordt er ingegaan op hoe de thematiek van Blanchot en Kafka het hedendaagse discours rond identiteit en authenticiteit kan openbreken. Aan de hand van Kafka laat Blanchot namelijk zien dat het stichten van betekenis rust in iets dat zelf niet tot die betekenis kan worden herleid. Deze ambiguïteit lijkt echter gemakkelijk vergeten te worden.