De heropbouw van de joodse gemeenschap te Antwerpen na de Tweede Wereldoorlog (1944-1960). Lomir vayter zingen zeyer lid

Dr. Veerle Vanden Daelen

Promotor: Prof. dr. H. Van Goethem

"Only a bold prophet would have predicted, in 1945, that Jewish life could again take hold in these [Western European] lands".  De Joodse wereld in West-Europa lag in puin, de menselijke verliezen waren niet onder woorden te brengen. De terugkeer naar een 'verdwenen wereld' in Europa zag er ontmoedigend en deprimerend uit, ook voor Antwerpen dat door de Duitse bezetter in september 1944 als judenrein achtergelaten werd.  Als er heropgebouwd zou worden, moest werkelijk van nul af begonnen worden. De (her-)opbouw van Joods leven in Antwerpen is evenwel duidelijk een feit. Vandaag wonen ongeveer 15.000 à 20.000 Joden in Antwerpen (40.000 à 50.000 in heel België). De stad telt een dertigtal orthodoxe synagogen, verschillende Joodse scholen, een bloeiend verenigingsleven en een goed uitgebouwd systeem voor sociale hulp. De levendige Joodse activiteit rond het Centraal Station en de diamantwijk vandaag intrigeren. Dit onderzoek bestudeerde de heropleving, de terugkeer van Joods leven naar Antwerpen na de Tweede Wereldoorlog. Hoe is het opnieuw tot zo'n kleurrijk en bloeiend Joods leven gekomen?

1.    ENKELE BAKENS VOOR HET ONDERZOEK

De titel van dit onderzoek 'De heropbouw van de Joodse gemeenschap in Antwerpen na de Tweede Wereldoorlog' draagt in zich twee problematische termen, met name 'heropbouw' en 'de Joodse gemeenschap'. Heropbouw is in die zin problematisch omdat een groot deel van de vooroorlogse Joodse bevolking van Antwerpen slachtoffer werd van de judeocide en ook omdat een groot deel van de Joden in de stad nieuwkomers waren na de oorlog. Bepaalde structuren werden inderdaad heropgebouwd, maar andere niet en nog andere waren dan weer nieuw, wat het niet evident maakt om van 'heropbouw' te spreken. Achter de oppervlakkige structurele continuïteit gaat een veel complexere realiteit schuil. 'De Joodse gemeenschap' is als term problematisch omdat 'dé Joodse gemeenschap' als homogene groep niet bestaat. Binnen de Joodse gemeenschap doorkruisen verschillende tegenstellingen elkaar: religieus en niet-religieus, zionistisch en niet- zionistisch of antizionistisch, links en rechts. Iedereen die zich als Jood uitte (religieus, nationalistisch, cultureel of anders), komt aan bod. Wie zich niet als Jood manifesteerde via concrete engagementen, maar zijn Joods-zijn enkel privé beleefde, is echter onopspoorbaar en komt als dusdanig niet in deze studie voor.
Dit onderzoek volgt chronologisch op Lieven Saerens' doctoraal proefschrift, maar de invalshoek is anders. De chronologische afbakening loopt vanaf de bevrijding op 4 september 1944 tot en met 1960 omdat ik de heropleving van de gemeenschap wilde bestuderen tot in een periode waarin reeds een zekere mate van 'normalisering' na de oorlog was ontstaan. De drang naar eenheid na de bevrijding bleek uitdrukkelijk aanwezig in de gedecimeerde Joodse gemeenschap, maar naarmate de jaren vorderden, kwam opnieuw ruimte voor diversiteit. Dat de Verenigde Israëlitische Gemeenten in 1958 ophielden te bestaan is daar een bewijs van. De keuze voor een onderzoeksperiode van zestien jaar bood de mogelijkheid evoluties na te gaan. Met vragen naar continuïteit en discontinuïteit wilde ik als historica de langetermijnbewegingen in kaart brengen. In hoeverre vormde de Tweede Wereldoorlog een breuk met de vooroorlogse periode en namen de lopende evoluties in de gemeenschap te Antwerpen een andere wending? Of betekende de oorlog een cesuur, een gedwongen stilleggen van het Joodse leven dat nadien op gelijkaardige wijze en voortbouwend op dezelfde structuren verdergezet werd?
Wetenschappelijke studies over het onderwerp zijn tot heden eerder beperkt. Historici als Jean-Philippe Schreiber, Rudi Van Doorslaer verrichtten wel reeds bijzonder nuttig pionierswerk, maar het blijft toch vrij onontgonnen terrein. De traditionele archiefinstellingen brachten weinig soelaas. Het werd een organisch verzamelen van materiaal via contacten binnen de Joodse gemeenschap. Via notulen en briefwisseling, bewaard in de archieven van de Joodse gemeente, het Centraal Israëlitisch Consistorie van België en andere Joodse organisaties of bewaard door privépersonen, artikels uit Joodse kranten en tijdschriften en interviews werden uit een hele reeks kleine feiten de algemene tendensen van deze heropbouw gereconstrueerd. Lang niet alle informatie over de Joodse bevolking van Antwerpen wordt echter in de stad bewaard. Veel Joodse organisaties deponeerden hun archief in Israël en daarnaast beschikken veel internationale Joodse organisaties over gegevens betreffende Antwerpen via hun afdelingsrapporten uit België of via de naoorlogse hulpprojecten die ze er opgestart hadden. Zo steunt dit proefschrift ook op de archieven van het American Jewish Joint Distribution Committee, de Agudath Israel-Archives, de YIVO-Archives (Yidisher Visenshaftlikher Institut/Institute for Jewish Research), de Yeshiva University Archives, alle in New York; de United States National Archives in Washington DC; de American Jewish Archives in Cincinnati; de Central Zionist Archives, de andere helft van de archieven van het American Jewish Joint Distribution Committee, de Central Archives for the History of the Jewish People, Yad Vashem en de Israel State Archives, alle in Jeruzalem; het Haganah-archief, het Jabotinsky Institute en het Lavon Institute, alle in Tel-Aviv en tenslotte het Hashomer Hatsair-archief in Givat Haviva. Een basis Jiddisch en Hebreeuws hielp het geheel in goede banen leiden.

2.    LOMIR VAYTER ZINGEN ZEYER LID

Lomir vayter zingen zeyer lid is de ondertitel van dit doctoraat. Het is Jiddisch en betekent: "Laten we hun lied verder zingen". Dit is een vrije bewerking van een uitspraak van een leerkracht van de Jiddische Tsugabshul in Antwerpen die haar hele klas in het getto van Lodz had weten omkomen. Zij zei op de prijsuitdeling van de school op 14 juli 1946: "Der shenster monument, vos mir kenen shteln di Lodzer kinder iz: zingen vayter zeyer lid!".  Na de bevrijding werd de draad opnieuw opgenomen. Het verhaal van de heropbouwjaren is echter geen spectaculair verhaal vol van ongelooflijke succesfeiten. Dat deze heropbouw echter plaatsgevonden heeft, binnen het dagdagelijkse leven in Antwerpen, is echter wel bijzonder speciaal. Indien historici tot nu toe de Joodse heropbouw na de Tweede Wereldoorlog niet bestudeerden, kan dit deels liggen in de moeilijke, maar reële combinatie van het onbeschrijflijke Joodse lijden en het alledaagse van de heropbouw.
De eerste maanden na de bevrijding was de nood onnoemelijk groot: de terugkeer en opvang van de ontheemde en beroofde Joden, het zoeken naar overlevenden en de eerste pogingen tot restitutie of schadeloosstelling van goederen,… Joodse woningen waren bewoond door vreemden, hun inboedels verdwenen. Zonder kledij, dak boven het hoofd, vaak zonder enig nieuws over echtgenotes, ouders, kinderen, broers en zussen of vrienden trachtten overlevenden zo goed en zo kwaad als het kon de draad weer op te nemen. Waarom kwamen overlevende Joden in grote mate terug naar deze stad nadat de Jodenvervolging hen er zo zwaar getroffen had? En nog veel belangrijker, wat maakte dat Joden er ook bleven? Antwerpen als havenstad vormde immers nog steeds, net als voor de oorlog, een ideale transitplaats in een migratie naar de Verenigde Staten of elders, maar toch bleef een heel deel van deze personen in transit in de stad en kozen Joodse migranten bewust voor Antwerpen als hun nieuwe thuis. Wat maakte het succes van Antwerpen als woonplaats voor Joden?
Twee factoren speelden een onmiskenbare rol voor de terugkeer en vooral de blijvende aanwezigheid van Joden in Antwerpen en dat zijn: de diamant en de orthodoxie. Dit was geenszins nieuw. Diamant en orthodoxie waren, samen met de transitfunctie van Antwerpen, ook vóór de oorlog een doorslaggevend element in de keuze van migratiebestemming van in hoofdzaak Oost-Europese Joden. De heropleving van de diamant na de Tweede Wereldoorlog was grondig voorbereid tijdens de bezetting in Londen en maakte na de bevrijding ook de terugkeer van de Joodse diamantdiaspora mogelijk: Joodse diamantairs uit New York en elders in Amerika keerden terug naar Antwerpen. Nieuwkomers konden goed in de sector opgevangen worden. De diamant werd opnieuw dé economische niche waarin het merendeel van de Joden in Antwerpen actief was. Het religieuze leven kon worden hersteld dankzij de terugkeer van Joden van vóór de oorlog die een snelle heropbouw mogelijk maakten. Het was meer specifiek de orthodoxie die het raamwerk vormde waarbinnen Joods leven in Antwerpen zich na de oorlog zou ontwikkelen. Het goed uitgebouwde orthodoxe religieuze leven maakte dat de meeste van deze nieuwkomers orthodoxe Joden betrof. De combinatie diamant en orthodoxie maakte van Antwerpen opnieuw een "Jeruzalem van het noorden", waar de uitbouw en groei van een herlevend Joods leven, als het ware in symbiose leefde met de diamantsector.
Lomir vayter zingen zeyer lid… 65% van de geregistreerde Joodse bevolking van Antwerpen was gedeporteerd geworden en slechts weinigen hiervan hadden de kampen overleefd. Het koor zong verder, maar het was gedecimeerd, veel stemmen ontbraken. Zong de kleinere bezetting hetzelfde lied als vóór de oorlog? Zag de Joodse gemeenschap van Antwerpen er na de bevrijding hetzelfde uit als in de periode vóór de nazibezetting? De orthodoxie weerklonk na de oorlog zeker zo sterk als voordien. Het rond het einde van de 19de eeuw ontstane orthodoxe Joodse leven in Antwerpen kende een opgang gedurende de hele 20ste eeuw, met niet alleen de groei van de grote orthodoxe Joodse gemeenten, maar ook een toenemende verscheidenheid aan chassidische groepen. De oorlog betekende voor de orthodoxie geen breukpunt. De draad werd mits grote inspanning weer opgenomen en de orthodoxie werd ook versterkt. Ze nam toe in vergelijking met het interbellum. Naast overlevende orthodoxe Joden, die reeds voor de oorlog in Antwerpen gewoond hadden, kwamen nu immers nog meer Joodse migranten aan, afkomstig uit de Oost-Europese shtetelekh, de typisch Joodse dorpen en kleine steden in Oost-Europa wier Joodse bevolking massaal slachtoffer was geweest van vervolgingen, de judeocide en pogroms. Ontheemde chassidische en andere orthodoxe Joden vonden elkaar in Antwerpen dat een gunstige voedingsbodem bleek om hun Oost-Europese shtetl-leven verder te zetten. De oprichting van religieuze seminaries, yeshivot, en kleine gebeds- en studiehuizen, shtiebelekh, hielden wat vóór de oorlog ginds was opgebouwd op verplaatsing in leven. Deze migratie bracht ook veranderingen mee in het uiterlijk van de Joodse gemeenschap. De nieuwkomers hadden vaak een uitgesproken andere kledij en haartooi. De bloei en uitbreiding van de orthodoxie kenmerkte zich bovendien ook door een interne verstrenging van de verschillende tendensen. De groeiende uiterlijke herkenbaarheid van orthodoxe Joden en het sterk toenemende percentage Joodse kinderen in Joodse dagscholen zijn daar duidelijke graadmeters voor. Nergens elders in West-Europa kende een Joodse gemeenschap een dergelijk groot percentage orthodoxe Joden. Dit leidde er ook toe dat niet-religieuze of niet-orthodoxe religieuze nieuwkomers opgenomen werden in het orthodoxe geheel.
De stem van de Antwerpse linkerzijde, al voor de oorlog zeker niet de sterkste, klonk zwak na de oorlog en stierf langzaam weg. De judeocide had vooral de arbeiders getroffen. In Antwerpen waren ze daardoor na de oorlog met te weinig om zich nog te organiseren in specifieke beroepsvakbonden zoals voordien. Het niet-zionistisch Joods socialisme, dat in Antwerpen nooit bijzonder sterk was geweest, verdween helemaal van het toneel. Joodse communistische initiatieven zagen hun failliet bij het uitbreken van de Koude Oorlog, vooral wanneer Stalins anti-Joodse politiek begon door te dringen. Zionistisch-links liet wel nog van zich horen. Gesterkt door de successen van de linkerzijde in Palestina/Israël konden de links-zionistische partijen in de eerste naoorlogse jaren op de sympathie van de Joodse bevolking in Antwerpen rekenen bij verkiezingen voor het Zionistisch congres. Hun jeugdbewegingen behoorden tot de meest militante onder de zionisten. Deze militante houding leidde evenwel meteen ook mee tot het stilaan verdwijnen van deze strekking in het Antwerpse: de meest actieve leden en aanhangers vertrokken naar de Joodse staat om deze te helpen opbouwen. Vooral na de onderzochte periode ging het bergaf met de links-zionisten die intussen helemaal van de Antwerpse scène verdwenen zijn. Joods Antwerpen kreeg ook daardoor een steeds meer uitgesproken religieus profiel zonder linkerzijde.
Lomir vayter zingen zeyer lid, laten we hun lied verder zingen… Een constante door dit hele onderzoek is dat Joden in Brussel en Antwerpen, de steden met de grootste Joodse populatie in België, blijkbaar in een andere toonaard zongen. De organisatie en structuur van de Joodse gemeenschappen in beide steden verschilden reeds sterk van elkaar vóór de oorlog. Deze vervreemding lijkt zich na de oorlog niet alleen te bevestigen, maar kwam zelfs nog meer uitgesproken aan de oppervlakte. Daar waar Antwerpen een sterk rond de stationsbuurt geconcentreerde orthodoxe Joodse bevolking kende die in grote mate actief was binnen één economische sector of althans in beroepen die zich rond de diamant situeren, leefde de Brusselse Joodse bevolking veel meer verspreid over de hele stad. De cohesie onder Joden lag er veel lager dan in Antwerpen.
De weinige overlevende Joden in Antwerpen moesten onmiddellijk na de bevrijding noodzakelijkerwijs 'unisono', samen één en dezelfde stem, zingen. Dat betekende: één Joodse school, één ritueel badhuis, één Joodse gemeente, één begrafenisvereniging, één vereniging voor sociale hulp. Naar de buitenwereld toe leken Joden in Antwerpen sowieso een hechte minderheidsgroep met een grote eenheid. Maar de eenheid onder Joden mag geenszins de idee voeden dat zij daarom één uniforme groep vormden. Eerder is er sprake van 'eenheid in verscheidenheid'. De orthodoxie zelf is bijvoorbeeld geenszins een homogeen blok. De twee grootste Joodse gemeenten verenigden zich na de oorlog dan wel in de 'Vereenigde Israëlitische Gemeenten', toch bleef er steeds een onderscheid tussen de Shomre en de Machsike Hadas die dan vanaf 1958 ook effectief opnieuw hun eigen weg gingen. Bovendien vertoonden ook de verschillende chassidische groepen specifieke eigenheden. De orthodoxe heterogeniteit uitte zich ook in de verschillende Joodse dagscholen, waarbij elke school haar eigen karakteristieke invulling had. Dat deze orthodoxe meerstemmigheid niet altijd even harmonieus samen klonk, bleek zeker, maar het koor bleef wel samen zingen en het refrein, de orthodoxe basis, bleef goed samenklinken. Evenmin stond werk in de diamant gelijk aan één en hetzelfde beroep. Er waren diamanthandelaars en -bewerkers met daarbinnen nog vele mogelijkheden. Binnen het Joodse verenigingsleven tenslotte, gingen de schakeringen ondanks de dominantie van het religieuze naar de buitenwereld toe, van links naar rechts, van religieus tot niet-religieus, van zionist tot niet-zionist of antizionist.
De eenheid onder Joden in Antwerpen via hun 'Joods-zijn' leidde tot de specifieke organisatie van een minderheidsgroep in de stad die toch wel bijzonder opmerkelijk is. Onderwijs, sociale voorzorg, religie en verenigingsleven werden allemaal binnen de Joodse gemeenschap zelf georganiseerd, als het ware in een Joodse privésfeer. De financiering van dit alles gebeurde in overgrote mate met eigen, Joodse, middelen. Dergelijk privaatrechtelijk systeem vereiste bijgevolg een grote identificatie van Joden met hun Joods-zijn, met de groep, want bijdragen zijn helemaal niet wettelijk vastgelegd. Om dit succesvol te laten zijn, was een sterke groepsbinding nodig, ook al is die moeilijk te omlijnen. Deze groepsbinding 'verjongde' zich na de oorlog door het bijzonder hoge percentage Joodse kinderen in Joodse dagscholen, zeker in vergelijking met de vooroorlogse periode. Dat heeft zeker bijgedragen tot een nog sterkere cohesie binnen de groep. Joods Antwerpen kende een soort 'Antwerps patriottisme' en wist heel goed wat het wilde. De hele op religieus-orthodoxe leest geschoeide infrastructuur en de gedrevenheid van Antwerpse Joden om ze verder uit te bouwen, werd ook elders in de Joodse wereld en door de niet-Joodse bevolking in Antwerpen met verwondering gevolgd. Het door het trauma van de judeocide versterkte belang van het Joods-zijn uitte zich na de oorlog vooral in zaken die te maken hadden met de kinderen, de toekomst voor Joods leven in komende generaties. De kinderkwestie, het al dan niet terughalen van Joodse weeskinderen die de oorlog in een niet-Joodse omgeving overleefden en de ontwikkelingen binnen het Joodse onderwijs tonen dit heel duidelijk.
De sterke eenheid onder Joden in Antwerpen maakte dat de gemeenschap vaak de stempel 'gesloten' kreeg. Er was wel een afzondering ten opzichte van niet-Joodse Antwerpenaren, maar deze kan beschouwd worden als een positieve vorm van segregatie: om de waarden, religie en cultuur van een groep te bewaren die anders verloren zouden gaan en om voor de opvang en integratie van nieuwkomers te zorgen. Het Antwerps Joods 'chauvinisme' dat hier en daar in dit proefschrift opdook, is het mooiste bewijs dat Joden in Antwerpen zich zeker 'Antwerpenaar' voelden. Joden in Antwerpen kenden ook het Antwerpse en het Belgische lied, maar waren er bovenal trots op het Joodse lied, dat men tijdens de vervolging en judeocide had willen laten verdwijnen, nog steeds uit volle borst verder te zingen. Op de tonen van dat lied wilden ze hun kinderen groot zien worden.

Veerle Vanden Daelen

Nu beschikbaar: Laten we hun lied verder zingen. De heropbouw van de joodse gemeenschap in Antwerpen na de Tweede Wereldoorlog (1944-1960).
Veerle Vanden Daelen
ISBN 978-90-5260-249-3
510 pagina's - 35 €
online te bestellen bij: www.maklu.be en www.aksant.nl