Het hoger onderwijs wordt geacht ‘competentiegericht’ te zijn. Afgestudeerde studenten moeten immers over welbepaalde competenties bezitten om te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt.

Een aantal principes van competentiegericht onderwijs zijn :

  • Integratie: Competenties zijn geïntegreerde clusters van kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes die iemand kan inzetten bij het oplossen van complexe praktijkproblemen.
  • Graduele verwerving: Competenties worden steeds gradueel over een bepaalde tijd verworven. De graduele verwerving loopt steeds volgens de volgende fasen: verwerven van een degelijke kennis- en inzichtbasis van concepten en de achterliggende processen. Deze worden dan toegepast in een begeleide en gesimuleerde praktijksituatie alvorens deze in de praktijk gebracht kunnen worden. De opleidingsonderdelen van een competentiegericht onderwijscurriculum zijn dan ook op elkaar afgestemd.
  • Authenticiteit: Authentieke taken staan centraal in de verwerving van competenties. Door onder begeleiding van de docent opdrachten actief uit te voeren maakt de student zich de noodzakelijke kennis en inzichten eigen en krijgt hij ook de gelegenheid om deze kennis en inzichten te oefenen.

Hoe kunnen we de graduele competentieverwerving in een opleidingscurriculum nastreven?

Met deze principes als uitgangspunt is het bij de constructie van een opleidingscurriculum dan ook logisch dat opleidingsonderdelen die voornamelijk een kennisbasis nastreven, in het curriculum geprogrammeerd worden voor opleidingsonderdelen die de toepassing van deze kennis en inzichten als doel hebben (de praktijkcomponent).Met het oog op transfer naar het werkveld, neemt naarmate het opleidingsprogramma vordert, de praktijkcomponent een meer prominente plaats in. Ook de authenticiteit en complexiteit van deze taken neemt gradueel toe naarmate de opleiding vordert. De plaats van de praktijkcomponent in het opleidingscurriculum kan voorgesteld worden aan de hand van een wigvormig compartiment (voorbeeld van een WIG, png-36Kb).

In een opleidingscurriculum wordt, zoals te zien in het voorbeeld, deze praktijkcomponent steeds begeleid door twee andere aspecten: namelijk ‘studeren om kennis en inzicht te verwerven aan de hand van studietaken’ en ‘oefenen van kennis en inzichten in trainingssituaties aan de hand van oefentaken’. Aan het begin van het opleidingscurriculum wordt er aan deze studietaken en oefentaken veel aandacht besteed en is er minder plaats voor de praktijkcomponent. Er moet immers eerst een zekere kennis- en inzichtbasis verworven worden, en er moet de gelegenheid gegeven worden deze kennis en inzichten in te oefenen vooraleer in met concrete praktijksituaties aan de slag gegaan kan worden. In een competentiegericht opleidingscurriculum bouwen de taken dan ook verder op elkaar, zoals u kan zien in het voorbeeld, om tot een graduele competentieverwerving te komen.

Door het positioneren van de verschillende opleidingsonderdelen in dit WIG-vormig model kan men als opleiding nagaan of de congruentie tussen de opleidingsonderdelen in de ontwikkeling van de competenties bewerkstelligd wordt en waar eventueel opleidingsonderdelen moeten verschuiven in het curriculum.  Zo moet, in het geval van de bacheloropleiding Lager Onderwijs, het opleidingsonderdeel dat ingaat op de principes van competentiegericht onderwijs geprogrammeerd worden voor een stage waarbij de student de principes van competentiegericht onderwijs moet toepassen in de praktijk.

Meer weten?

ExpertiseCentrum Hoger Onderwijs (2013). Vijftig onderwijstips. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. (Voor personeelsleden UAntwerpen hier online raadpleegbaar):

Van Petegem, P (Red.) (2009). Praktijkboek activerend hoger onderwijs. Tielt: Lannoo Campus. Deel 5: Curriculumconstructie en -ontwikkeling in de praktijk

 

(Onderwijstip mei 2014)